...
- de bodem is een belangrijke component van het 'beheerst ecosysteem' waaruit een biologisch bedrijf in de kern bestaat (zie verder paragraaf 1.2, ecologisch principe). De bodem voedt niet alleen het gewas maar wordt zelf ook door dat gewas gevoed, in de vorm van gewasresten, compost, groenbemesters, mest (dus door dieren omgezet gewas) en evt. aangevoerd organisch materiaal (stro, mulch-materiaal enz.). Eenzijdigheden en gebreken in de bodem vertalen zich naar het gewas en naar wat daarvan weer aan de bodem wordt teruggegeven. Dat kan ingrepen noodzakelijk maken, niet primair door de plant extra te voeden maar door de kringloop van bodem en gewas aan te vullen.
- de bodem is zelf een complex ecosysteem, een samenhangend netwerk van ontelbare vele (micro-)organismen die samen het 'bodemvoedselweb' vormen. Een aanzienlijk deel van de bodem is feitelijk levende materie. De plant, het gewas, wordt in feite gevoed wordt gevoed door dit bodemvoedselweb. Dat principe is al lang bekend, maar de laatste jaren neemt de kennis over hoe dit precies werk werkt explosief toe. Daaruit blijkt onder meer dat de 'interface' tussen bodem en plant feitelijk onderdeel is van dit bodemvoedselweb, met name in de vorm van schimmels die de plant op en in de wortels aantrekt (mycorrhizae) ( https://nl.wikipedia.org/wiki/Mycorrhiza ). Teeltmaatregelen kunnen dit bodemvoedselweb optimaliseren maar ook verstoren. Biologische landbouw zet in op optimaliseren, gericht op de productiviteit van het specifieke gewas op het bedrijf. De gangbare landbouw heeft lang alleen oog gehad voor de afzonderlijke voedingsstoffen (N,P, K enz.), met als gevolg achteruitgang (degradatie) van de bodem en de noodzaak van steeds hogere kunstmestgiften. Ook bestrijdingsmiddelen kunnen een flinke verstoring van het bodemvoedselweb veroorzaken. Inmiddels wordt breed ingezien dat die weg uiteindelijk dood loopt en neemt de aandacht voor de bodem ook in de gangbare landbouw toe.
- de physische eigenschappen van de bodem, dus bodemstructuur en bewerkbaarheid, werken in de biologische landbouw hetzelfde uit als in de gangbare. Ook de structuur is echter in hoge mate afhankelijk van de levende component van de bodem, dus van het bodemvoedselweb. Over hoe dat werkt komt steeds meer kennis beschikbaar. De biologische landbouw werkt met en door die levende component. De biologische landbouw loopt voorop in structuursparende teeltmaatregelen (vaste rijpaden, geen of minder diep kerende grondbewerking, groen en bedekt houden van de bodem e.d.) die werken doordat ze de condities voor het bodemvoedselweb optimaliseren.
...
2.1 de kern: het bodemvoedselweb
P.M. tekst Marc Siepman
2.2 beschikbaarheid van voedingsstoffen
Ook al voedt de bodem de plant, het is geen vanzelfsprekendheid dat die voeding altijd genoeg is voor een specifiek gewas op een specifieke akker of weiland en voor een specifieke fase in de groeicyclus. Landbouw is en blijft een 'beheerst ecosysteem', geoptimaliseerd voor de productie van voedsel- of voedergewassen, en dat geldt ook voor de bodem als basis ervan. Voldoende beschikbaarheid van de noodzakelijke voedingsstoffen of nutriënten is een voortdurend punt van aandacht, en vaak ook een uitdaging voor de biologische boer. het gaat dan zowel om de zgn. macronutriënten (N, P, K, S, Mg, Ca) als om de micronutriënten (sporenelementen) B, Cl, Cu, Fe, Mn, Mo, Zn en Si. De aandacht gaat vooral uit naar de 'grote drie' N, P en K, maar de voldoende beschikbaarheid van sporenelementen is een sluipend probleem.
De voldoende beschikbaarheid van nutriënten hangt onder meer af van
- de specifieke vraag van een bepaald gewas (waaronder hier ook gras wordt bedoeld). Hierover is voldoende te vinden in de basis-leerstof van de opleidingen Teelt en Dierlijke productie.
- het 'leverend vermogen' van de bodem, ofwel hoe efficiënt het bodemvoedselweb de nutriënten opneemt, vasthoudt en vrijmaakt voor opname door de plant. Over de principes hiervan is in 2.1 al heel veel verteld, maar hoe werkt dat uit in de praktijk van de akker- en tuinbouw en het weidebeheer ?
- de mogelijkheden voor aanvulling, zowel binnen de cyclus op het bedrijf (terugvoer naar de bodem) als door aanvulling 'van buiten'. Het gaat dan onder meer om aanvoer en gebruik van mest en van andere organische materialen. Hiervoor zijn niet alleen landbouwkundige afwegingen aan de orde maar ook wet- en regelgeving, met name de stikstof- en fosfaatgebruiksnormen, de gebruiksruimte voor dierlijke mest en de specifieke regels voor de biologische landbouw (en daarbinnen de biologisch-dynamische landbouw). Het gaat echter ook om aanvulling met anorganisch materiaal, bij voorbeeld gesteentemeel, vooral om sporenelementen aan te vullen.