Versies vergeleken

Sleutel

  • Deze regel is toegevoegd.
  • Deze regel is verwijderd.
  • Formattering is gewijzigd.

Het rantsoen van vleesvee kan bestaan uit ruwvoer, krachtvoer en vochtrijke bijproducten. Er is verschil in samenstelling en verhouding tussen bedrijven en vleesveerassen. Verschillende voedermiddelen hebben elk een ander effect op diergezondheid, economisch resultaat en klimaat.

Ruwvoer bestaat vaak uit gras, kuil en mais. Soms wordt hooi en stro gevoerd voor extra structuur. Voldoende structuur is belangrijk voor de diergezondheid van het vleesvee. Verder worden bijproducten uit de levensmiddelenindustrie gevoerd, hierbij valt te denken aan bierborstel (eiwitrijk), bietenpulp en aardappelsnippers (energierijk). Naast ruwvoer wordt krachtvoer gevoerd. Het krachtvoer bestaat uit groeibrok en afmestbrok. Vleesvee kent een groeifase en een afmestfase, waarbij de energiebehoefte per fase verschilt.

De energie- en eiwitnormen voor vleesvee worden uitgedrukt in VEVI en DVE. VEVI staat voor Voedereenheid Vleesvee Intensief en is een kengetal dat de energievoorziening van een bepaald voedingsmiddel aangeeft voor vleesvee (Eurofins, z.d.). DVE staat voor Darm Verteerbaar Eiwit en is een waarde voor de beschikbare en verteerbare hoeveelheid eiwit in de dunne darm. Het totaal aan DVE bestaat uit eiwit geproduceerd in de pens en pensbestendig eiwit uit voer (Eurofins, z.d.). Op dat laatste heeft het rantsoen grote invloed. De behoeftenormen zijn verschillend per type vleesvee, er wordt onderscheid gemaakt tussen een vroegrijp type (zwartbont, roodbont, MRIJ), een tussentype (kruising van vroegrijpe dieren en vleesstierrassen) en een laatrijp type (vleesstierrassen). Naast twee á drie kilogram krachtvoer bestaat de droge stof opname door vleesvee uit circa 1,5 kg DS uit ruwvoer per 100 kilogram lichaamsgewicht. De normen zijn gebaseerd op CVB Documentatierapport nr. 11 (december 1994) en zijn te vinden in Tabellenboek Veevoeding 2016 (Stichting CVB, 2016).