Versies vergeleken

Sleutel

  • Deze regel is toegevoegd.
  • Deze regel is verwijderd.
  • Formattering is gewijzigd.

Anker
boven
boven
Inhoudsopgave
outlinetrue
stylenone

Als je een handboek vegetatiekunde openslaat, in wat voor vorm dan ook, dan zul je al snel zien dat er allerlei methodes bestaan in het vegetatieonderzoek: methodes voor het bemonsteren en beschrijven van vegetatie, methodes voor het classificeren en ordenen van vegetatiebeschrijvingen, methodes voor het karteren van vegetatie, methodes voor het monitoren van veranderingen in vegetatie, methodes voor het analyseren van plant-dier relaties, etc. In dit hoofdstuk proberen we je te helpen bij het maken van een keuze voor een bepaalde methode van vegetatieonderzoek. We beperken ons tot methoden die zijn gericht op een eerste of eenmalige inventarisatie van de aanwezige flora en vegetatie of op monitoring van veranderingen in de vegetatie.

Het doel van het onderzoek bepaalt op de eerste plaats welke methode geschikt is. Maar, behalve technische kanten (de geschiktheid van bepaald onderzoek voor het trekken van bepaalde conclusies), bepalen ook de gebiedskenmerken (grootte van een gebied, variatie binnen het gebied, dynamiek in een gebied, toegankelijkheid van een gebied) de keuze van een methode. Als derde zijn er praktische kanten die je keuze beïnvloeden, bijvoorbeeld de beschikbare tijd die je hebt voor een onderzoek, de middelen die je kunt inzetten (inclusief het aantal personen dat meewerkt, computerfaciliteiten), en het beschikbare budget. Het kiezen van een juiste methode is dus maatwerk, waarbij allerlei zaken worden afgewogen. We bieden dan ook geen blauwdruk, maar hoogstens een aantal richtlijnen die je kunnen helpen bij het uitkiezen van een geschikte methode.

In onderstaand schema schetsen we een eerste indeling, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen twee groepen van methoden: een eerste groep gericht op éénmalige inventarisatie van de vegetatie, en een tweede groep gericht op monitoring van veranderingen in vegetatie. In het tweede schema is grofweg aangegeven wat voor- en nadelen van methoden zijn. Om zo maximaal mogelijke informatie te verkrijgen kan het handig zijn om meerdere methoden te combineren, aangezien ze aanvullende (complementaire) informatie leveren. Zo wordt bijvoorbeeld regelmatig het vlakdekkend karteren van vegetatie gecombineerd met het preciezer volgen van veranderingen op enkele plekken in permanente kwadraten. Als je de ontwikkeling van een populatie van een soort wilt volgen en ook nog eens wilt begrijpen waarom bepaalde veranderingen optreden, is het handig om een soortskartering te combineren met PQ-onderzoek.

Op de methodes 1, 2, 3, 4 en 7 wordt in andere paragrafen van deze website uitgebreid ingegaan.


Methoden:

1. Het maken en ordenen van vegetatieopnamen

2. Het karteren van de vegetatie

3. Het karteren van plantensoorten

4. Monitoring met Permanente Kwadraten (PQ's)

5. Het herhalen van oude vegetatieopnamen

6. Monitoring met random opnamenpunten

7. Monitoring met herhaalde vegetatiekarteringen

Onderliggende pagina's (weergave met onderliggende items)

Methode Bij deze methode worden vegetatieopnamen gemaakt op locaties waar je een verschillende begroeiing in het veld ziet: overal waar je een ‘ander’ of nieuw vegetatietype denkt te zien, maak je een nieuwe vegetatieopname (2.2 Het maken van een vegetatieopname). Het is nodig om een vegetatietype dat je onderscheidt meerdere keren te bemonsteren door middel van een opname, zodat je de variatie binnen een type goed in beeld brengt. Door de vegetatieopnamen te classificeren (2.3 Classificatie en ordinatie) in een tabel, geef je een heldere beschrijving van de aanwezige vegetatie in een gebied. Een andere manier van verwerking van de gegevens is om de opnamen te ordineren. Hiermee geef je de variatie in gradiënten goed weer (zie figuur 1).

Vaak zijn er al andere vegetatieopnamen uit een gebied bekend. Voor Nederland zijn meer dan 650,000 opnamen van het hele land, gemaakt vanaf de jaren 1920, bijeen gebracht in de Landelijke Vegetatie Databank (LVD, zie Schaminée et al. 2006). Je kunt reeds beschikbare opnamen (uit literatuur of de LVD) combineren met je eigen, nieuw gemaakte opnamen, en deze samen classificeren. Als het om relatief oude, reeds bestaande opnamen gaat, geeft deze combinatie mogelijk inzicht in vegetatietypen die zijn verdwenen of recent nieuw zijn verschenen in een gebied, of geeft het inzicht in verschuivingen in soortensamenstelling die binnen een vegetatietype zijn opgetreden (zie methode 3).

Voorbeelden Een voorbeeld van een nieuwe inventarisatie van variatie in vegetatie wordt beschreven in een artikel over de bossen van de Utrechtse Heuvelrug (Hommel & Stortelder 1991). Een tweede voorbeeld is de beschrijving van de vegetatie van het Verdronken Land van Saeftinghe door de Belg Van Langendonck in 1929 (Van Langendonck 1932). Het is een bijzondere publicatie omdat het gaat om één van de oudste studies met vegetatieopnamen in ons land. De gebruikte methode van opnames maken wijkt overigens af van de methodiek die we hier beschrijven in hoofdstuk 2.2: Van Langendonk werkte volgens de methode van de Scandinavische school.


Het karteren van de vegetatie

OPM: mogelijk moet deze tekst deels naar 2.5

Het uitvoeren van een vlakdekkende vegetatiekartering is in feite een vervolgstap op de vorige methode, waarbij je niet alleen een vegetatietypologie maakt van een gebied, maar vervolgens ook de omvang en begrenzing van de onderscheiden vegetatietypen vastlegt in een kaart.

Methode 1

Het karteren van plantensoorten

Aanvulling op vegetatie; soort minder indicatief, maar bepaalde soorten geven kwaliteit van gebied, of indicatoren voor veranderingen in milieu

Monitoring met Permanente Kwadraten (PQ's)

Een veel gehanteerde methode van monitoring is het maken van vegetatieopnamen in vaste proefvlakken, oftewel permanente kwadraten (PQ’s). Het is een methode om zeer precies veranderingen in soortensamenstelling te volgen op een specifieke plek. Indien elk jaar opnames worden gemaakt is het mogelijk om seizoensfluctuaties in de soortensamenstelling (als gevolg van jaarlijks wisselende temperatuur en neerslag) te scheiden van lange termijn trends. Het nadeel van de methode is dat je alleen informatie hebt over een klein plekje. Het is dan ook gebruikelijk om veranderingen te volgen aan de hand van meerdere PQ’s, waarbij deze vaak in transecten worden gelegd, bijvoorbeeld dwars op een hoogtegradiënt of een nat-droog gradiënt. Meerdere PQ’s binnen eenzelfde vegetatie geven dan een beeld van hoe de vegetatie zich ontwikkeld in de loop van de tijd. PQ’s zijn vooral geschikt voor het volgen van geleidelijke veranderingen in (relatief stabiele) begroeiingen. In zeer dynamische omstandigheden, bijvoorbeeld bij duintjes op het strand of op oevers van rivieren kan er jaarlijks sprake zijn van het geheel afwezig zijn van de vegetatie; in zo’n situatie is het gebruik van PQ’s niet geschikt. Door de nauwkeurigheid van de informatie die PQ’s opleveren, vormt het een goede aanvulling op de meer globale informatie die uit vegetatiekaarten naar voren komt. Een probleem met PQ’s is om deze langdurig (10 jaar of langer) in stand te houden: er moet telkens opnieuw menskracht en financiering gevonden worden om de opnamen te maken, en een eventuele markering van de PQ’s moet onderhouden worden. De oudste reeks PQ’s – zover bekend – die nog steeds met enige regelmaat worden opgenomen (maar niet jaarlijks) stammen uit 1856 (Silvertown et al. 1994).


Methode Doorgaans zijn PQ’s net zo groot als een vegetatieopname, oftewel globaal tussen 1x1 m2 en 10x10 m2, afhankelijk van de vegetatie die gevolg wordt. De locatie van het proefvlak moet zo nauwkeurig mogelijk worden vastgelegd. Dit kan op allerlei manieren. Een veel gebruikte werkwijze is om paaltjes in de grond te slaan, die een of meerdere hoekpunten aangeven. Het nadeel hiervan is wel dat paaltjes grazers kunnen aantrekken, waardoor de vegetatie rondom het paaltje zich anders ontwikkeld dan de rest van de vegetatie. Een andere manier is om metalen pinnen of spoeltjes in de grond te stoppen, die met een metaaldetector terug te vinden zijn. Dit beïnvloedt de vegetatie minder, maar het kan wel lastiger zijn om de locaties terug te vinden, en er kan enige onnauwkeurigheid bestaan over de precieze locatie. Daarom kan het handig zijn om deze werkwijze te combineren met metingen (met een meetlint) vanuit punten die langdurig gelijk blijven, zoals een boom of hek. Uiteraard worden punten tegenwoordig ook met een GPS (Global Positioning System) ingemeten. Er is zelfs zogenaamde dGPS (Differential Global Positioning System)-apparatuur verkrijgbaar die locaties op 10 cm nauwkeurig inmeet, maar hier hangt wel een prijskaartje aan.


Het opnemen van de vegetatie kan volgens een gebruikelijke (Braun-Blanquet) schaal gebeuren, maar er is ook een preciezere bedekkingsschaal ontwikkeld, speciaal voor het opnemen van PQ’s. Dit is de Londo-schaal (zie hoofdstuk 2.2).


Met enige regelmatig (bij voorkeur: jaarlijks) gemaakte vegetatieopnamen uit een PQ kunnen op diverse manieren worden geanalyseerd. Een eenvoudige methode is om de opnamen in een tabel weer te geven, en op basis daarvan te beschrijven hoe de vegetatie veranderd is. Een voorbeeld wordt beschreven in het hoofdstuk “Vegetatiedynamiek” uit De Vegetatie van Nederland deel 1 (pg 199-201). Hierin zijn de gegevens van een PQ weergegeven waarin de verandering in vegetatie op de oeverlanden van het IJsselmeer is gevolgd tussen 1933 en 1960, na de aanleg van de Afsluitdam. Een andere manier is om de bedekking van een aantal belangrijke soorten in een grafiek weer te geven, uitgezet tegen de tijd. De hieronder genoemde studie van de Sint-Pietersberg bevat daar voorbeelden van. Ook kunnen van de totale soortensamenstelling indicatoren worden afgeleid, bijvoorbeeld de plantengemeenschap waartoe de vegetatie wordt berekend, of een gemiddelde indicatiewaarde voor de zuurgraad. Voorbeeld. Verder is het mogelijk om de veranderingen binnen een groep PQ’s weer te geven in een ordinatie-diagram (zie hoofdstuk 2.3). Dit geeft een snel beeld van de verschuivingen die zijn opgetreden in een gebied. Een voorbeeld wordt hieronder gegeven. Tenslotte is het mogelijk om statistisch te testen of er significante verschillen zijn in de soortensamenstelling van PQ’s. Hiertoe zijn verschillende testen in R ontwikkeld.[uitzoeken?]

Voorbeeld ordinatiediagram PQs

Voorbeelden Er bestaan talloze voorbeelden van PQ-studies. Een interessant overzicht van de toepassingen van PQ-onderzoek is gepubliceerd door Jan Bakker en anderen (Bakker et al. 1996). Op deze website hebben we twee voorbeelden van PQ-onderzoek opgenomen. Het eerste betreft een zeer recente studie waarin ruim 35 jaar lang PQ’s op het Belgische deel van de Sint-Pietersberg zijn opgenomen (Lejeune & Verbeke 2018). We geven de resultaten van het eerste PQ weer. De studie noemt een aantal indicatoren waarmee de veranderingen in vegetatiesamenstelling van het grasland zijn geanalyseerd, namelijk de soortenrijkdom (incl. een diversiteitsindex), de soortensamenstelling, de betreffende plantengemeenschap, de bedekking van een specifieke soort (Gevinde kortsteel, Brachypodium pinnatum), en de aanwezigheid van struiken en bomen. Tweede voorbeeld: bodemdaling Ameland (volgt nog).

Variant: herhalen van oude vegetatieopnamen Een variant van het volgen van de vegetatie door middel van PQ’s is het herhalen van in het verleden gemaakte vegetatieopnames. Hierbij probeer je de oude locatie van de opname zo goed mogelijk terug te vinden, maar heel precies is deze niet vastgelegd. Er zitten dus wat meer onzekerheden in de gegevens (zijn de beschrijvingen wel van precies dezelfde plek?), maar indien de opname representatief is voor de omliggende vegetatie en de veranderingen groot zijn, biedt het een uitstekende methode om inzicht te krijgen in opgetreden vegetatieveranderingen. We verwijzen hier naar drie voorbeeldstudies, één van bossen in Polen (xxxx), één van duinvegetatie in Italië (Del Vecchio et al. 2015) en één van toendra op het Jan Mayen eiland in de noordelijke Atlantische oceaan (Kapfer et al. 2012).

4. Monitoring met random opnamenpunten

Een weinig gebruikte methode; vooral geschikt voor bemonstering van grote, relatief homogene gebieden (waarvan de begrenzing niet of nauwelijks verandert), waarvan je wil weten hoe de vegetatiesamenstelling verandert. Weinig voorbeelden. Voorbeeld heide defensie?

Voordelen: statistische analyses

Monitoring met herhaalde vegetatiekarteringen

Retrospectieve monitoring met luchtfoto's


Verdieping

Westhoff, V., J.H.J. Schaminée & A.H.F. Stortelder (1995). Vegetatiedynamiek. In: De Vegetatie van Nederland, deel 1. Grondslagen, methoden, toepassingen, pg 193-210.

Stortelder, A.H.F., J.H.J. Schaminée, & I. Zonneveld (1995). Vegetatiekartering. In: De Vegetatie van Nederland, deel 1. Grondslagen, methoden, toepassingen, pg 211-224.


Geciteerde literatuur

Bakker, J.P., H. Olff, J.H. Willems & M. Zobel (1996). Why do we need permanent plots in the study of long-term vegetation dyanmics? Journal of Vegetation Science 7: 147-156. Link (https://www.rug.nl/research/portal/files/6807996/1996JVegSciBakkerJ.pdf)

Beers, C.E., J. de Freitas & P. Ketner (1997). Landscape ecological vegetation map of the island of Curacao, Netherlands Antilles. Uitgave 138, Natuurwetenschappelijke Kring voor het Caribisch Gebied, Amsterdam. Link

Del Vecchio, S., I. Prisco, A.T.R. Acosta & A. Stanisci (2015). Changes in plant species composition of coastal dunes over a period of 20 years. AoB PLANTS 7: plv018; doi: 10.1093/1obpla/plv018

Hommel, P.W.F.M. & A.H.F. Stortelder (1991). De bossen van de Utrechtse Heuvelrug; een aanzet voor een nieuwe, geïntegreerde typologie. Stratiotes 2: 27-41. PDF/link?

Janssen, J.A.M., R. Haveman & J.H.J. Schaminée (2017). Vegetation mapping in the Netherlands. Documents phytosociologiques 2017(6): 117-131. PDF

Kapfer, J., R. Virtanen & J.-A. Grytnes (2012). Changes in arctic vegetation on Jan Mayen Island over 19 and 80 years. Journal of Vegetation Science 12: 669-704. Link?

Lejeune, M. & W. Verbeke (2018). De Thier de Lanaye op de Sint-Pietersberg. Stichting Natuurpublicaties Limburg, Roermond. PDF

Silvertown, J., M.E. Dodd, K. McConway, J. Potts & M.J. Crawley (1994). Rainfall, biomass variation and species composition in the Park Grass Experiment. Ecology 75: 2430-2437. Link?

Van Langendonck, H.J. (1932). De vegetatie en oecologie der schorrenplanten van Saaftingen. Botanisch Jaarboek 23, 1931. Antwerpen. PDF

Van der Meulen, F. & J.C. van Huis (1985). Duinlandschapskaart van Meijendel. Duinwaterleiding van ’s-Gravenhage.

naar boven