Bodemkwaliteit
Groenbemesters zijn een belangrijke aanvoerbron van organische stof dat de structuur, waterhuishouding en bewerkbaarheid van de bodem verbetert. Organische stof is ook belangrijk voor de nutriëntenhuishouding en het gedoseerd afgeven van nutriënten. De bodembedekking van de groenbemesters beschermt tegen stuiven door winderosie en beschermt ook tegen watererosie op glooiende percelen. Afhankelijk van de groenbemestersoort kunnen de wortels veel of diepe poriën maken in het bodemprofiel, wat bodemverdichting kan verhelpen. Bovendien vermindert dit aspect samen met de bescherming van de bodem tegen hevige regenval het risico op afspoelen en verslempen van de bodem. Gedurende de teelt verdampen groenbemesters veel water waardoor het risico op structuurbederf kan verminderen bij bodembewerkingen op natte percelen.
Groenbemesters hebben verschillende bewortelingspatronen en -diepte.
Ziekten en plagen
Een groenbemester verbetert weerbaarheid van de bodem en gewas tegen ziekten en plagen door drie mechanismen; 1. de aanvoer van organische stof verbetert de structuur en vruchtbaarheid van de bodem; 2. stimulering van het bodemleven wat de plant weerbaarder maakt; en 3. door het stimuleren van natuurlijke vijanden van ziekten en plagen. Sommige groenbemesters, zoals de tagetes, kunnen zorgen voor afname in bepaalde aaltjessoorten. Echter zijn sommige groenbemesters waardplanten van ziekten en plagen, waardoor deze zich kunnen vermeerderen gedurende de teelt. Daarom is het belangrijk dat de ziektestatus van de bodem bekend is zowel als de waardplantstatus van de groenbemester.
Onkruid
Groenbemesters verminderen onkruidgroei door direct te concurreren met onkruiden of door de kieming van onkruiden te onderdrukken. Onderzoek geeft aan dat 27% minder onkruid mogelijk is met groenbemesters vergeleken met zwarte braak. Voor een goede onkruidonderdrukking is wel een snelle begingroei met goede bodembedekking nodig. Is de begingroei slecht met veel onkruid in de groenbemester, dan is het moeilijk om deze chemisch te bestrijden door de gevoeligheid voor herbiciden van veel groenbemestersoorten. Opslag kan voorkomen worden door de juiste soort te kiezen en het hakselen, onderwerken, klepelen of ploegen tijdig (voor de zaadrijping) uit te voeren.
Biodiversiteit
Het gebruik van groenbemesters zorgt voor een toename in de diversiteit en activiteit van bodemorganismen, zoals bacteriën, schimmels en bodemfauna. Hierbij zijn drie factoren van belang: het gebruik van mengsels, bloeiende groenbemesters en de groenbemester zo lang mogelijk laten staan.
Mengsels vergroten de ondergrondse en bovengrondse biodiversiteit doordat ze een grotere variatie aan voedsel en habitat kunnen bieden aan verschillende soorten. Vooral groenbemestersoorten uit families die verder niet in de rotatie zijn opgenomen, vergroten de soortendiversiteit. Verder produceren bloeiende groenbemesters nectar en stuifmeel voor insecten. Het gaat hierbij om een breed spectrum aan insecten, waaronder groepen die van belang kunnen zijn voor de bestuiving van gewassen of voor de natuurlijke bestrijding van plagen. Vlinderbloemigen zijn ook van belang voor enkele bedreigde bijensoorten die voor hun voeding gespecialiseerd zijn op vlinderbloemigen zoals klavers en voederwikken.
Een vroeg gezaaide japanse haver is hier tot zaadvorming gekomen.
Het langer groen houden van de bodem in de winter zorgt voor voedsel voor insecten en biedt bescherming tegen ongunstige weersinvloeden zoals kou, wateroverlast, warmte en droogte. Groenbemesters kunnen ook positieve effecten hebben op vogels, indirect door de verhoogde aanwezigheid van insecten en direct door de productie van jong blad en zaden in de winter. Voor de productie van zaden is wel een vroeg zaaitijdstip nodig (zaaien voor 1 augustus).
Wet- en regelgeving
- Groenbemesters kunnen in de Gecombineerde opgave opgegeven worden voor invulling van het Ecologisch aandachtsgebied (EA), wat een van drie vergroeningseisen is om een subsidie te ontvangen vanuit het GLB (2014-20). Op RVO.nl wordt beschreven wat de vergroeningseisen inhouden, de voorwaarden kunnen ieder jaar veranderen. Momenteel worden drie categorieën vanggewassen onderscheiden voor het invullen van de EA met groenbemesters. Voor elk categorie is een lijst beschikbaar van toegestane groenbemesters. Aan de teelt zitten eisen zoals uiterste zaaidatum, de samenstelling van de groenbemester, een minimale periode van 8 weken dat het vanggewas op het land moet staan en minimale zaaizaadhoeveelheden. Gedurende deze 8 weken is gebruik van meststoffen toegestaan, maar niet van gewasbeschermingsmiddelen.
- In verband met de nitraatrichtlijn is het op zand en löss vanaf 2019 verplicht om vanggewassen te telen na mais en vanaf 2020 ook na consumptie- en zetmeelaardappelen. Voor beide gewassen zijn er lijsten van toegestane groenbemestersoorten en uiterste inzaaidatums afhankelijk van het oogsttijdstip van de mais of aardappel.
- Verder geldt voor groenbemesters op biologische bedrijven net zoals bij andere teelten dat biologisch uitgangsmateriaal gebruikt moet worden volgens biodatabase.nl.
Het onderzaaien van mais met gras is een optie om te voldoen aan verplicht vanggewas na mais.
Stikstofuitspoeling
Onderzoek toont dat stikstofuitspoeling met 53% kan afnemen met niet-vlinderbloemige groenbemesters. Na de oogst van het hoofdgewas neemt de groenbemester stikstof op uit de nog verterende gewasresten en meststoffen. De stikstof spoelt dan niet uit gedurende de winter en voorjaar waardoor het oppervlaktewater beschermd wordt tegen eutrofiering. Vervolgens komt een deel van de opgenomen stikstof na onderwerken van de groenbemester weer vrij voor het volggewas waardoor er bespaard kan worden op de stikstofgift.