Versies vergeleken

Sleutel

  • Deze regel is toegevoegd.
  • Deze regel is verwijderd.
  • Formattering is gewijzigd.

Biologische teelt begint bij bemesting, maar bemesting is niet het hele verhaal. In hoofdstuk 2 hebben gezien dat een gezonde, levende, bodem de basis van een biologisch bedrijf is. Het principe is altijd: de bodem voeden, niet de plant voeden.  Vaak is het idee: vervang de kunstmest die je vroeger gebruikte door organische mest met dezelfde inhoud aan N, P en K, dan teel je biologisch. Dat idee klopt niet. Het is eerder omgekeerd: wat maakt de bodem op dit perceel, voor dat gewas, in een bepaald jaar(getijde) al mogelijk, en hoeveel aanvullende bemesting is daar dan nog voor nodig ? Zo ga je efficiënt om met de beschikbare mest en voorkom je uitspoeling van niet opgenomen meststoffen.

...

Welke afwegingen maak je als je de bemesting voor een biologisch bedrijf invult ? Die afwegingen zijn behoorlijk complex, omdat ook de wettelijke regels voor de biologische landbouw en voor het gebruik van mest in het algemeen een rol spelen. In hoofdlijn zijn er drie groepen afwegingen die je moet combineren om te besluiten wat en hoeveel je op een bepaald perceel wilt bemesten.

  1. principes biologische landbouw
    In hoofdstuk 2 hebben we al gezien dat biologische landbouw altijd start vanuit de bodem. Het begint met het opbouwen van een levende en goed bewerkbare bodem, anders gezegd een bodemvoedselweb dat optimaal presteert voor het type gewassen dat we telen. De bemesting, maar ook de bodembewerking (par. 3.2), moeten dat ondersteunen. Omgekeerd 'levert' een levende bodem ook, door optimale mineralisatie en mobilisatie van nutriënten en door N-binding door stikstofbindende bacteriën in de bodem (naast die door de vlinderbloemige gewassen en groenbemesters). Een goed gestabiliseerde biologische bodem heeft minder mest nodig dan een net omgeschakelde; een toestand die vaak pas na 5 of meer jaren wordt bereikt. Het effect van een bepaald soort mest op bodemleven, organische stof en structuur is altijd zeker zo belangrijk in de afwegingen als de geleverde nutriënten. Tot slot hoort bij het ecologisch principe dat kringlopen zo veel mogelijk worden gesloten. Ook dat bepaalt welke keuzes worden gemaakt. Dat betekent ten eerste mest die zoveel mogelijk (nu minimaal 70%) van de biologische veehouderij komt en ten tweede het sluiten van kringlopen door waar mogelijk reststromen en afvalproducten van eigen bedrijf en uit de verdere keten te gebruiken. De BD-landbouw gaat hierin nog een stapje verder: er mag niet meer mest worden gebruikt dan het bedrijf zelf als gemengd bedrijf zou kunnen produceren (zelfs als het bedrijf niet gemengd is maar mest moet aanvoeren van een biologisch of BD-bedrijf); dat betekent dus altijd 100% biologische mest.

  2. nutriëntenbehoeften van het gewas
    Vervolgens gaat het erom wat een bepaald gewas op een bepaald perceel nodig heeft voor een optimaal product. Dat is het zelfde type berekening dat ook in de gangbare teelt wordt gebruikt. Daarbij spelen ook nalevering uit voorgewassen en gewasresten en uit vanggewassen en groenbemesters een rol. Bemesting is immers altijd aanvullend. De benodigde hoeveelheid moet wel  passen binnen de wet- en regelgeving en de regels voor de biologische landbouw (zie bij 3.). Dat kan nog heel wat gepuzzel opleveren.

  3. regels biologische landbouw, mestwetgeving
    Voor de biologische landbouw gelden grenzen aan de hoeveelheden N en P die via dierlijke mest mogen worden opgebracht en voor de herkomst hiervan (minimaal 70 % van biologische herkomst); de BD-landbouw hanteert hiervoor een nog wat strengere norm (100% van biologische herkomst). Biologische bedrijven moeten zich echter ook houden aan de regels die voor alle bedrijven gelden. Deze stellen ten eerste een grens aan de hoeveelheid N en P uit dierlijke mest (maar voor bio zonder de mogelijkheid van derogatie voor weilanden); ten tweede gelden de stikstofgebruiksnormen en fosfaatgebruiksnormen. De stikstofgebruiksnormen bepalen de totale hoeveelheid N die voor een bepaalde teelt mag worden ingezet, zowel uit organische meststoffen als uit kunstmest. De fosfaatgebruiksnorm (organisch + mineraal) varieert per grondsoort. Gedachte hierachter is dat niet meer N en P mag worden opgebracht dan door het gewas wordt opgenomen, om uitspoeling van N en P zoveel mogelijk te beperken. Omdat de biologische landbouw geen minerale N-meststoffen gebruikt kan de gebruiksruimte per gewas niet worden aangevuld met kunstmest; gemiddeld over het hele bedrijf bepaalt de grens aan N in de dierlijke mest dus wat maximaal mag worden aangevoerd. Voor P (en de overige macro- en micro-nutirënten) is wel enige aanvulling met minerale meststoffen mogelijk; zie hiervoor par. 2.2. Deze regels zijn vaak beperkend omdat voor een optimale N-levering voor een bepaald gewas soms meer mest nodig is dan de gebruiksruimte voor P toelaat. Het wordt dan puzzelen met de verschillende teelten en verschillende mestsoorten om voor zowel N als P voldoende te kunnen mesten. 


3.1.2 hoeveel mest ? Toepassing gebruiksnormen

...

De puzzel start met je teeltplan. Dat bepaalt wat je op een bepaald perceel gaat telen, maar ook welke teelten eraan voorafgaan en erop volgen. De vruchtopvolging in het teeltplan (zie verder par. 3.3) is hiervoor heel belangrijk. Gewasresten van de voorafgaande teelt leveren bij vertering nutriënten voor het volgend gewas; hoeveel verschilt per soort. Ook een voorafgaand vanggewas of een groenbemester levert nutriënten. Dit is vooral van belang voor de N-voorziening. Daar kun je in het teeltplan rekening mee houden:

  •  door veel-vragende teelten af te wisselen met minder vragende teelten,

  •  door N-leverende gewassen en groenbemesters (vlinderbloemigen zoals erwten, bonen, luzerne en klavers) vooraf te laten gaan aan veel N-vragende gewassen,

  •  en door gewassen die leiden tot afbraak van organische stof in de bodem (vooral intensieve teelten zoals groenten en koolgewassen, en zgn. hakvruchten) af te wisselen met gewassen die de bodem ontzien en weer opbouwen (zgn. rustgewassen, vooral granen). 

Met de tabel Stikstoflevering in het tabellenboek kun je de levering globaal uitrekenen.

...

In stap 3 komen wel de regeltjes om de hoek kijken. Die bepalen twee normen:

  •  norm 1: de hoeveelheid N uit dierlijke mest mag niet meer zijn dan 170 kg N/ha./jaar (wettelijk; geldt voor alle bedrijven). Let wel: deze norm geldt voor het bedrijf als geheel (dus; gemiddeld per ha. per jaar). De BD-landbouw houdt een lagere grens aan: 112 kgN/ha./jaar voor akkerland, 170 kgN/ha voor tuinbouw en 96 kgN/ha voor fruitteelt. 

  • norm 2: de gebruiksnormen voor N en P. De totale hoeveelheid N en P uit alle bronnen  (-na-levering, organische mest, mineraal) moet binnen deze gebruiksnormen voor N en P blijven. Deze gelden voor alle bedrijven (gangbaar en biologisch); daarnaast gelden enkele regels speciaal voor biologisch.

Er zijn twee gebruiksnormen:

  1. gebruiksnorm voor de hoeveelheid N uit alle soorten mest

  2. Gebruiksnorm voor de hoeveelheid P uit alle soorten mest

Gebruiksnormen N uit alle soorten mest: er zijn gebruiksnormen voor N uit alle soorten mest per gewas/ha per grondsoort (klei - zand - veen - löss). Die hangen samen met de nutriëntenbehoefte en dus N-opname van de verschillende gewassen. De opgetelde normen voor het aantal ha. van de verschillende gewassen leveren op hoeveel N in totaal (voor het hele bedrijf) uit alle soorten mest mag worden aangevoerd. Zie hiervoor de tabel op de RVO-pagina Stikstofgebruiksnormen (Verdieping).

...

Gebruiksnorm P uit alle soorten mest: met ingang van 2020 is de fosfaatgebruiksnorm voor grond met de fosfaattoestand hoog (d.i. de standaard fosfaatgebruiksnorm) :

  • Op grasland: 75 kg/ha

  • Op bouwland: 40 kg/ha

Dit geldt voor P uit alle mestsoorten (A-meststoffen en B-meststoffen) opgeteld.

Bio-boeren mogen (bij fosfaattoestand Hoog) meer P gebruiken:

  •  Bio-boeren mogen 10 kg/ha P extra uitrijden mits je mest gebruikt die zorgt voor meer organische stof in de grond en je minstens 20 (van de 75 resp. 40) kg. P/ha haalt uit strorijke vaste mest, de dikke fractie van rundveemest, champost, GFT-compost  of groencompost.

  • Gebruik je compost dan hoef je 50% van de P daaruit niet mee te tellen.

  • Het gebruik van deze extra P moet wel worden gemeld aan RVO.

Voor grasland en bouwland met een lagere fosfaattoestand (PAL-waarde) geldt een hogere fosfaatgebruiksnorm. Hiervoor gelden nu vier klassen: Ruim, Neutraal, Laag en Arm. Je mag deze hogere norm alleen toepassen op basis van een analyserapport door een geaccrediteerd laboratorium, waarin de klasse wordt bepaald. Hiervoor geldt een bemonsteringsprotocol van RVO. Ook moet je dit melden aan RVO. 

In de Verdieping vind je de RVO-brochure Hoeveel mest gebruiken: hoe rekent u dat uit ? Deze bevat tabellen en rekenvoorbeelden om de bemesting binnen de gebruiksnormen uit te rekenen. (N.B. de P-gebruiksnormen in de brochure zijn nog 2019. Gebruik hiervoor de normen 2020 hierboven)


3.1.3 mestkwaliteit: kiezen van mestsoorten

Nu je weet hoeveel nutriënten je uit mest moet aanvoeren en dus hoeveel mest en wat voor mest (met meer N, of juist met meer P enz.) kun je beslissen welke mestsoorten je daadwerkelijk gaat toepassen, en hoe. Daar komen in de biologische landbouw nog wat overwegingen bij kijken. Er zijn heel veel soorten mest, die allemaal in een bepaalde hoeveelheid (en evt. in combinatie) de vereiste nutriënten leveren, maar wat is nu goede mest voor de biologische praktijk?

...

Mest of compost: werken heel verschillend, en worden voor deels verschillende doelen gebruikt. Dierlijk mest heeft een relatief lage C/N verhouding (dus relatief veel N ten opzichte van de organische component) en werkt dus vooral als 'mest', aanvoer van nutriënten via het bodemleven. Er zijn hierin overigens heel grote verschillen tussen de verschillende soorten mest; die bepalen de toepassingsmogelijkheden (zie bij mestkwaliteit; voor een overzicht zie de Tabellenbundel). Compost heeft een hoge C/N-verhouding (weinig N t.o.v. de organische component) en werkt vooral door het opbouwen van de organische component van de bodem. Goede compost heeft een groot aandeel stabiele organische stof die goed in de bodem wordt opgenomen en daar pas heel geleidelijk weer afbreekt. Compost is dus van grote waarde voor de opbouw en het behoud van de bodemvruchtbaarheid. Hetzelfde geldt voor mulch, in het algemeen ook plantaardig materiaal met een hoge C/N-verhouding maar niet of minder voorverteerd. Let wel: ook compost en mulch bevatten nutriënten, die wel bij de bepaling van de hoeveelheid mest (Stap 3) en de toepassing van de gebruiksnormen moeten worden meegeteld.Image RemovedImage Removed

...

koeienvlaai en bio-compost

...

Regels mest uitrijden: er gelden regels voor het uitrijden van mest op bouwland die ook voor de biologische teelt gelden. Uitgangspunt is 'emissie-arm uitrijden'. Zie hiervoor de RVO-pagina over mest uitrijden in de Verdieping. Kort samengevat:

  • drijfmest mag in de grond worden uitgereden (injectie in sleufjes in de grond) of op de grond worden aangebracht, maar dan moet de mest wel meteen worden ondergewerkt. De mest mag niet meer zichtbaar zijn op het grondoppervlak.

  • vaste mest moet meteen na aanbrengen met de grond worden gemengd of ondergewerkt, zodat de mest niet meer te zien is. Deze regel geldt niet voor compost: compost mag dus wel op de grond blijven liggen.

Wanneer mest uitrijden ?


drijfmest

vaste mest

klei - veen

16/2 - 15/9

hele jaar

zand - löss

16/2 - 15/9*

1/2 - 31/8

Drijfmest  tussen 1 augustus en 15 september alleen vóór zaaien van groenbemester of winterkoolzaad of poten van bloembollen.

...

Plan is in een vervolgonderzoek nader te onderzoeken of inpassing in een kringloop-concept en aanvulling van mineralen door b.v. aanvoer van compost verdere mogelijkheden biedt. Zie voor de resultaten van Planty Organic en het vervolg-experiment de Verdieping..

Informatie

Verdieping

regels, normen, rekentools

verdieping mestsoorten en bodemopbouw

verdieping maaimeststoffen, alleen plantaardige bemesting en vegan landbouw

verdieping Groenbemesters

De inzet van groenbemesters past goed in het bemestingsplan van een biologisch bedrijf. Een groenbemester, ofwel een vanggewas, bindt nutriënten die na de oogst vrijkomen uit de vertering van gewasresten, restanten organische mest en andere organische componenten in en op de bodem. Een groenbemester uit de familie van de vlinderbloemigen, bij voorbeeld klaver, bindt bovendien N voor de volgende teelt. Dit moet dan wel worden meegerekend in de bepaling van de hoeveelheid mest op basis van beschikbare nutriënten en nutriëntenbehoefte. Groenbemesters hebben daarnaast vele andere functies: opbouw organische stof in de bodem, bodem bedekt houden, onkruid onderdrukken, plaagonderdrukking, opbouw en ondersteunen van van functionele agro-biodiversiteit. Alle info over groenbemesters vind je in het Handboek groenbemesters .

verdieping compost

Voor de productie en het gebruik van compost en afgeleide producten zoals compostthee in een professionele omgeving is kennis en aangepaste mechanisatie nodig. Zie voor meer info de site van het Vlaamse bedrijf Humus over compost en over producten voor het maken van compost en compostthee. Let op: info van commerciële aanbieder.

Carbon Farming

Goed beheer van de bodem en goede toepassing van organische mest, compost en groenbemesters draagt bij aan Carbon Farming. Daarmee wordt bedoeld een landbouwpraktijk die leidt tot vastleggen van meer koolstof in de bodem. Dat is een klimaat-maatregel: vastlegging (sequestratie) van CO2 uit de lucht als koolstof in de bodem levert in potentie een belangrijke bijdrage aan het verminderen van de netto uitstoot van broeikas-gassen. In een recent project is onderzocht welke landbouwpraktijken bijdragen aan meer koolstof-vastlegging, wat dat kost en hoe boeren beloond kunnen worden voor deze koolstof-vastlegging. In de brochure hieronder worden de belangrijkste maatregelen in de grondgebonden teelt uitgelegd.  Niet-kerende grondbewerking blijft de effectiefste maatregel (in C-vastlegging en in termen van kosten).

top 5 Carbon Farming technieken