Cotoniseren is een proces om de relatief lange vezelbundels van hennep de textuur en consistentie van korte zogenaamde stapelvezels te geven, zoals bijvoorbeeld katoen, zodat ze gesponnen, geweven en gebreid kunnen worden op katoen-specifieke systemen. De fysische eigenschappen die door het cotoniseren kunnen veranderen zijn de lengte, fijnheid en diameter.
Hennepvezels bevatten minder cellulose dan de katoenvezels waardoor ze niet dezelfde zachtheid als katoenvezels hebben. Hierdoor is de hennepvezel een minder populaire vezel in de textielindustrie. Cotoniseren kan dit nadeel (deels) verhelpen, waardoor hennepvezels meer gaan lijken op de katoenvezel.
De grondstof voor het cotoniseren zijn de volledige bastvezels zoals die verkregen worden voor technische toepassingen (§6.1) alsook de korte vezels die vrijkomen bij de zwingel- en hekellijn Cottonisation is a process that gives the relatively long fibre bundles of hemp the texture and consistency of short staple fibres, such as cotton, so that they can be spun, woven and knitted on cotton-specific systems. The physical properties that can be changed by cottonisation are length, fineness, and diameter.
Hemp fibres contain less cellulose than cotton fibres, so they do not have the same softness as cotton fibres. This makes hemp fibre a less popular fibre in the textile industry. Cottonising can (partially) overcome this disadvantage, making hemp fibres more similar to cotton fibre.
The raw material for cottonisation is the whole bast fibres intended for technical applications (§6.1), and/or the short fibres released from the scutching and hackling line (§7.1.1, 7.1.3). Bij het cotoniseren wordt de pectine- en ligninebinding tussen de plantencellen in de bastvezelbundel zodanig verzwakt zodat deze plantencellen als vezels, met vergelijkbare afmetingen als katoen of wol, geïsoleerd kunnen worden.
Tijdens het cotoniseren is het zaak de hennepvezels niet alleen fijner te maken, maar ook hun sterkte te behouden. Bij te sterk voorbehandelen kunnen de vezels hun kwaliteit verliezen en minder bruikbaar worden om te spinnen. Gecotoniseerde vezels (‘cotonnine’) worden meestal gemengd met katoen of Tencel om het spinnen te vergemakkelijken. een betere garensterkte te verkrijgen. Gecotoniseerde hennepvezels kunnen ook gebuikt worden om de afgenomen sterkte van gerecyclede vezels in een ‘nieuw garen’ te compenseren.
Er bestaat geen vast procedé om hennep te cotoniseren. Bedrijven hebben hun eigen aanpak om best mogelijke vezelproducten te kunnen leveren.
Methoden om gecotoniseerde hennepvezels te maken zijn:
Mechanisch, na een alkali (soda) voorbehandeling
Stoomexplosie
Electroshockbehandeling
Methoden die in ontwikkeling zijn:
Oxidatie met ozon
Akoestische cavitatie m.b.v. ultrasoon
Microgolven
...
Producenten van gecotoniseerde hennepvezels
...
During cottonisation, the pectin and lignin bonds between the plant cells in the bast fibre bundle are weakened such that these plant cells can be isolated as fibres, with dimensions similar to cotton or wool.
During cottonisation, it is important not only to make the hemp fibres finer, but also to maintain their strength. If pretreatment is too harsh, the fibres can lose their quality and become less useful for spinning. Cottonised fibres are usually blended with cotton or Tencel to facilitate spinning and achieve better yarn strength. Cottonised hemp fibres can also be used to compensate for the decreased strength of recycled fibres in a 'new yarn'. Conversion yield of cottonisation is about 80 – 85%.
There is no single set procedure to cottonised hemp. Companies have their own approaches to deliver best possible fibre products.
Methods of making cottonised hemp fibres include:
Mechanical, after alkali pretreatment
Steam explosion
Electroshock treatment
Methods under development:
Oxidation with ozone
Acoustic cavitation using ultrasound
Microwaves
| Informatie |
|---|
Producers of hemp cottonised fibres
|
...
|
...
|