A. Het betreft voorschriften over: · de periodes waarin het op of in de bodem brengen van bepaalde soorten meststoffen verboden is; · de opslagcapaciteit van tanks voor dierlijke mest; deze moet groter zijn dan die welke vereist is voor de langste periode waarin het op of in de bodem brengen van mest in de betrokken kwetsbare zone verboden is; · beperking van het op of in de bodem brengen van meststoffen overeenkomstig de goede landbouwpraktijken en rekening houdend met de kenmerken van de betrokken kwetsbare zone, met name: a. bodemgesteldheid, grondsoort en schuinte van hellingen; b. klimaatomstandigheden, neerslag en irrigatie; c. landgebruik en landbouwpraktijken, waaronder vruchtwisselingssystemen, en gebaseerd op een balans tussen: i) de te verwachten stikstofbehoeften van de gewassen, en ii) de stikstoftoevoer naar de gewassen uit de bodem en uit bemesting B. Maatregelen die moeten waarborgen dat de op of in de bodem gebrachte hoeveelheid dierlijke mest, met inbegrip van die door de dieren zelf wordt opgebracht, voor elk landbouw- of veehouderijbedrijf een bepaalde jaarlijkse hoeveelheid per hectare niet overschrijdt. · Deze hoeveelheid per hectare is bepaald op 170 kg N. · Lidstaten kunnen andere hoeveelheden dan de bovengenoemde norm vaststellen. Deze hoeveelheden moeten zodanig worden vastgesteld dat geen afbreuk wordt gedaan aan het bereiken van de doelstellingen van de richtlijn, en zij moeten worden gemotiveerd aan de hand van objectieve criteria, bijvoorbeeld: a. lange groeiperiodes; b. gewassen met hoge stikstofopname; c. hoge netto neerslag in de kwetsbare zone; d. bodems met een uitzonderlijk hoog denitrificatievermogen. Als een Lidstaat een andere hoeveelheid dierlijke mest toestaat, doet hij daarvan mededeling aan de Commissie, die de motivering volgens de procedure van artikel 9 bestudeert (Derogatie). |