...
Bij het bemesten van grasland maak je dezelfde overwegingen als voor bouwland (teelt), op grond van biologische principes, nutriëntenbehoefte van het gewas en regels voor de biologische landbouw en algemene mestwetgeving:
Denken en starten vanuit de bodem, opbouw en onderhoud van een goed presterende bodem centraal; denken en handelen vanuit kringloop, kringlopen zoveel mogelijk sluiten.
Bemesting op nutriëntenbehoefte van het gewas (gras), maar aanvullend op wat de bodem al levert, in evenwicht met zorg voor de bodem,
binnen de grenzen van de regels (algemene regels en specifieke regels voor de bio-landbouw), dus bemesting binnen de stikstof- en fosfaatgebruiksnormen en andere regels uit de mestwetgeving.
Die overwegingen pakken voor een biologisch veebedrijf wel iets anders uit dan voor een teeltbedrijf.
...
Uitgangspunt is immers kringlooplandbouw: een zoveel mogelijk gesloten kringloop als grondslag voor biologisch werken. Dat betekent een input van teelt naar vee (voedergewas, reststromen, stro e.d.) en een output van vee naar teelt (mest en andere restproducten voor bemesting). Dat is herkenbaar in de regels:
ten minste 70% van de aangevoerde mest naar teelt is van biologische herkomst ,
100% van de afgevoerde mest vanuit vee moet naar naar biologische teelt (ofwel: biologische veebedrijven mogen mest alleen naar biologische bedrijven afzetten).
Uit het verschil (aanvoer van vee naar teelt minimaal 70% van biologisch, afvoer van vee naar teelt 100% naar biologisch) is al te zien dat de kringloop nu nog niet sluit: er is nog gebrek aan biologische mest voor de teelt. Het percentage te gebruiken biologische mest voor teelt zal geleidelijk worden verhoogd, idealiter uiteindelijk naar 100%. Dan sluit de kringloop echt ! De BD-landbouw gaat overigens nu al van 100% biologische mest uit (zie hieronder).
Hoeveel moet worden afgevoerd (en mag worden aangevoerd naar teelt) wordt bepaald door de regels:
gebruik van maximaal 170 kgN/ha uit dierlijke mest (algemene regel, ook voor gangbaar); voor BD is dit 112 kgN/ha (zie hieronder)
en de 70%-100% aan-afvoer biologisch (zie hierboven).
Produceert een veebedrijf meer dan 170 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar dan moet het overschot worden uitgereden op biologische percelen van een ander bedrijf. Dat al deze mest is uitgereden op biologische gronden moet het afvoerende bedrijf kunnen aantonen in de administratie. SKAL stelt echter geen eisen aan een (vaste) relatie met een afnemend bedrijf en/of een ‘mestcontract’.
...
Voor de bedrijfsvoering betekenen deze regels en principes dus samengevat:
of een gemengd bedrijf met vee en teelt waarbinnen alle mest op eigen bedrijf wordt gebruikt. Een veebedrijf met eigen voederteelt geldt niet als ‘gemengd’; een gemengd bedrijf omvat ook een stuk akkerbouw en/of tuinbouw;
of een, liefst vaste, relatie tussen het veebedrijf en één of meer teeltbedrijven waarin de aan- en afvoer is afgesproken. Dit liefst geregeld in een mestcontract of samenwerkingsovereenkomst (verplicht voor BD-veehouders die afvoeren);
of een goed functionerende ‘markt’ voor de uitwisseling tussen plantaardige en dierlijke bio-bedrijven. Bedrijven kunnen daar op basis van aanbod en vraag uitwisselen. Bionext faciliteert dit met de Biobank https://bionext.nl/biobank/, waar aanbiedende en afnemende bedrijven elkaar kunnen vinden. Er zijn ook zogenaamde intemediairs / mesthandelaren die hierin voorzien.
Verschillende soorten mest, verschillende werking
Verschillende stalsystemen leveren verschillende soorten mest op. Een hoofdindeling:
Loopstallen met roostervloeren leveren alleen drijfmest: urine en faeces komen samen in de mestkelder. Er komt geen of weinig strooisel mee, dus de C/N-verhouding is laag.
Potstallen (en moderne varianten daarop) leveren vaste en ‘ruige’ strooiselrijke mest: urine, faeces en stro (of ander instrooi-materiaal) vormen samen een vaste, composteerbare, mest met een hoge C/N-verhouding. Meestal wordt ook een deel van de mest als drijfmest gewonnen (b.v. van de looppaden en uit de melkstal).
Nieuwe stalsystemen met scheiding van dunne en dikke fractie. Deze maken het mogelijk de dunne fractie (vooral stikstofrijk) en dikke fractie (vooral fosfaatrijk) verschillend in te zetten. Er komt weinig of geen strooisel mee, dus de C/N-verhouding is laag (wel is de dikke fractie van biologisch gehouden dieren wat dikker, met een hoger organische stofgehalte, in vergelijking met gangbaar vanwege de relatief hoge ruwvoeropname in bio).
In de biologische veehouderij is er een voorkeur voor potstalsystemen of nieuwe stalsystemen met mestscheiding, ook al komen loopstallen ook nog veel voor (cijfers over het gebruik van de verschillende staltypes zijn echter niet beschikbaar). Reden hiervoor is (naast dierenwelzijn: zie par. 4.2) de kwaliteit en toepasbaarheid van vaste mest binnen de biologische landbouw:
In de biologische akker- en tuinbouw heeft vaste, strorijke en voorgecomposteerde mest de voorkeur als basisbemesting. Drijfmest heeft beperkte toepasbaarheid als bij- of overbemesting. Ook de dunne fractie (bij mestscheiding) is hiervoor bruikbaar. Zie verder par. 3.1.
Ook op grasland kan vaste mest worden uitgereden als basisbemesting. Dit is beter voor de opbouw en het onderhoud van de bodem. Het bodemleven moet de mest verwerken en de bodem inbrengen; dat betekent onder meer werk voor de zgn. pendelwormen. Ruige mest levert behalve meer wormen ook meer insecten in het weiland op. Daarvan profiteren de weidevogels. Zij gebruiken ook stro- en strooiselresten als nestmateriaal.
Vaste mest mag ook eerder in het seizoen worden uitgereden dan drijfmest (zie schema hieronder). Drijfmest kan dan weer later in het seizoen worden uitgereden op de maaipercelen.
View file | ||||
---|---|---|---|---|
|
nest weidevogel met stro uit o.m. mest
...
Voldoende N, voldoende P ? En de overige nutriënten ?
...
Er gelden regels voor het uitrijden van mest die ook voor biologisch grasland gelden. Uitgangspunt is 'emissie-arm uitrijden'. Zie hiervoor de RVO-pagina over mest uitrijden in de Verdieping. Kort samengevat:
drijfmest mag op zand- of lössgrond alleen in de grond worden uitgereden (injectie in sleufjes of in kuiltjes in het gras). Op klei- en veengrond mag drijfmest ook op de grond worden aangebracht, maar dan moet de mest wel meteen worden verdund met water: minimaal één deel water op twee delen mest. Dit moet bovendien per jaar bij RVO worden gemeld.
vaste mest hoeft op grasland niet te worden ondergewerkt (hoeft dus niet ‘emissie-arm’). Dit is vooral voor de biologische landbouw van belang.
Wanneer mest uitrijden (grasland) ?
drijfmest | vaste mest | |
klei - veen | 16/2 - 31/8 | 1/12 - 15/9 |
zand - löss | 16/2 - 31/8 | 1/2 - 31/8 |
Vaste mest mag dus op klei/veen worden uitgereden vanaf 1 december tot 15 september volgend jaar. Alle andere uitrij-periodes (ook op bouwland) zijn na 1 februari.
Op biologische grasland, en dan met name op gras/klaverland, is het advies in het algemeen vroeg in het seizoen te bemesten (basisbemesting); dan is het negatief effect op de groei van en N-levering door de klavers het kleinst. Hierin kunnen echter verschillende afwegingen worden gemaakt, ook i.v.m. het weidevogelbeheer (zie hierboven).
Informatie |
---|
verdiepingVoor alle info over de geldende regels w.b. gebruik van mest zie
Optimaliseren van winning en gebruik van mestDit is van groot belang voor de milieuprestaties van een bedrijf. Hoe je dit kunt berekenen, onder meer met gebruik van de Kringloopwijzer, leer je met de wiki Duurzame melkveehouderij simuleren met de DiaryFarmSim. Voor veel aanvullende info en het gebruik van de Kringloopwijzer zie mijn kringloopwijzer . Zwaveltekort, aanvulling met kalk/zwavel meststoffen Artikel Biologische gipsmeststof voor een betere gewasopbrengst , met uitleg over de werking en toepassing van zwavel en kalk op biologisch grasland. (info van commerciële aanbieder). |