Versies vergeleken

Sleutel

  • Deze regel is toegevoegd.
  • Deze regel is verwijderd.
  • Formattering is gewijzigd.

Elk dier heeft zijn eigen voedselvoorkeur. De een eet planten, de ander vlees en weer een ander eet van allebei wat. Doordat dieren zo verschillen in hun voedselkeuze, verschillen ze ook in uiterlijk, gebit en maagdarmstelsel. 

De een eet vlees, de ander planten

Vorm van bek of snavel

De vorm van de bek of de snavel van een dier geeft vaak informatie over zijn voedselvoorkeur. Een mooi voorbeeld is dat van de twee Afrikaanse neushoornsoorten. De zwarte neushoorn is een dier dat van struiken de blaadjes selecteert, de witte neushoorn is een graseter. Dit verschil is ook zichtbaar. De puntige, toelopende lippen van de zwarte neushoorn maken het mogelijk tussen (soms doornige) struiken de blaadjes weg te halen. De brede bek van de witte neushoorn is daarentegen ideaal om als een soort stofzuiger grote hoeveelheden gras op te nemen. Ook dichter bij huis zijn dat soort verschillen op te merken. Kijk je bijvoorbeeld naar het rund en de ree, twee herkauwers, dan zie je ook duidelijke verschillen in de vorm van de bek.


De brede bek van de witte neushoorn is gemaakt om gras te eten

Type gebit 

Het gebit geeft ook aanwijzingen over wat een dier goed of juist niet goed kan eten en verwerken. Plantenmateriaal is moeilijk te verteren en moet daarom stuk gemalen worden. Dat lukt niet met de gepunte tanden en knipkiezen van carnivoren (vleeseters). Dat lukt wel met de plooikiezen van de herbivoren (planteneters). Plooikiezen hebben een ribbelig oppervlak waarmee een dier het rantsoen goed kan vermalen. Het gebit van een carnivoor is juist weer heel geschikt voor het knippen van vlees.


Van links naar rechts: de kies van een planteneter, van een vleeseter en van een alleseter

Maagdarmstelsel

Het basisbouwplan van het maagdarmstelsel is voor alle gewervelde dieren min of meer gelijk. De variaties op dit bouwplan geven belangrijke aanwijzingen over de voedselkeuze van het dier. Zo kun je uit de lengte van het spijsverteringsstelsel en de omvang van onderdelen afleiden waar en hoe verteringsprocessen plaatsvinden. Aan de hand daarvan kun je vaststellen wat voor soort voedsel het dier zou moeten kunnen verwerken.
Bij planteneters zijn delen van het verteringsstelsel vergroot om het moeilijk verteerbare plantaardige materiaal te verwerken. Ze hebben hiervoor een voormaag of voormagenstelsel (voormaagverteerders) of een aangepaste blinde en/of dikke darm (achterdarmverteerders). Mengvormen komen ook voor. In de voormaag of achterdarm vindt fermentatieve vertering plaats. Dat wil zeggen: vertering van plantaardig materiaal door bacteriën en andere micro-organismen.


Het konijn heeft een sterk ontwikkelde blinde darm om plantaardig materiaal te kunnen verwerken