...
Een aandachtspunt is een mogelijk tekort aan zwavel. Dit kan vooral in het vroege voorjaar een probleem zijn, na een vroege bemesting met (drijf)mest. Zie daarover een artikel in de Verdieping.
Bedrijfsdoel: weidevogelbeheer, later bemesten, voorweiden
Ook het bedrijfstype en bedrijfsdoel leiden tot keuzes w.b. bemesting. Boeren die b.v. aan agrarisch natuurbeheer doen of meer natuurinclusief willen werken kunnen andere keuzes maken dan boeren die vooral optimaliseren op de grasproductie en de productie per koe/geit. Wie weidevogels meer kansen wil geven kan b.v. kiezen voor niet of licht bemesten voor de eerste snede (met het oog op een wat opener grasmat en een latere maaidatum) en inzetten op een zwaardere tweede snede. Gebruik van ruige, strorijke, mest is goed voor de vogels en leidt tot meer ‘begeleidende’ en ‘functionele’ agro-biodiversiteit.
...
Een variant hierop is het zgn. voorweiden. Het maaiperceel wordt dan beweid tot 1 of 8 mei, en daarna met rust gelaten tot de uitgestelde maaidatum. De opbrengt van de eerste snede is dan duidelijk lager, maar dit wordt goedgemaakt door de directe voederopname tijdens het voorweiden. De eerste snede wordt na het voorweiden minder zwaar en dicht, er ontstaat geen holle zode en de graszode herstelt zich sneller na het maaien. Dit zou een oplossing kunnen zijn indien wordt gekozen voor een vroege bemesting met ruige strorijke mest. Ook dat heeft voordelen voor ook de weidevogels: zie boven.
Uitrijden mest
Er gelden regels voor het uitrijden van mest die ook voor biologisch grasland gelden. Uitgangspunt is 'emissie-arm uitrijden'. Zie hiervoor de RVO-pagina over mest uitrijden in de Verdieping. Kort samengevat:
...