Het fytoplasma wordt op persistente wijze overgebracht door o.a. de dwergcicade Macrosteles sexnotatus Fall. Dit insect neemt het fytoplasma op door langdurig te zuigen op een zieke plant. Pas na 10 dagen kan het aan andere planten worden afgegeven. Het fytoplasma gaat binnen een week van uit het blad naar de bol. Aangenomen wordt dat de cicaden het fytoplasma uit andere gewassen opneemt omdat het niet meer in heetgestookte bollen aanwezig is en besmette niet-heetgestookte bollen niet of slecht opkomen. De cicaden kunnen al vanaf begin april voorkomen. Een vrij lange, droge en warme periode stimuleert een massale verspreiding van mogelijke besmette cicaden. Chemische bestrijding van de cicaden voorkomt de besmetting niet volledig. Tijdens het groeiseizoen waarin infectie plaatsvindt worden geen ziekteverschijnselen waargenomen. Symptomen worden pas zichtbaar na hollen doordat zich geen klisters ontwikkelen, tijdens de broei door de afwijkende bloei en beworteling of anders na opkomst in het volgende jaar door geen of slechte opkomst. Door de heetstook tegen geelziek wordt het fytoplasma bestreden. Hetzelfde fytoplasma veroorzaakt vergelijkbare symptomen in Muscari en Scilla. Andere waardplanten van fytoplasma zijn gladiool (vergelingsheksebezemziekte), vaste planten, heesters en houtige gewassen. |