Dieren hebben voedsel en water nodig om te leven, te groeien, te bewegen en om op temperatuur te blijven. In voeding zitten voedingsstoffen (nutriënten) als vetten, koolhydraten en eiwitten en mineralen en vitamines.
Water
Het lichaam van een dier bestaat voor een groot deel uit water. Bot- en vetweefsel bevatten weinig water (minder dan 20%), maar spierweefsel, zenuwen en bloed bestaan voor minstens 75% uit water.
Water is belangrijk voor de stofwisseling. Het functioneert als bouwstof, als oplos- en transportmiddel en als hulpmiddel om het lichaam op temperatuur te houden. Een dier moet daarom altijd voldoende water opnemen. Hoeveel water een dier nodig heeft is afhankelijk van de omgevingstemperatuur, de luchtvochtigheid en de fysiologische toestand (groei, dracht, lactatie et cetera). Dieren nemen water op door te drinken of door te eten (voedsel bestaat voor een deel uit water).
Energie
Voedingsstoffen als vetten, koolhydraten en eiwitten leveren energie. Het lichaam kan zelf ook vetten maken.
Als de voeding meer energie levert dan het dier nodig heeft, wordt dat omgezet in vetten. Vetten leveren ruim twee keer zoveel energie dan koolhydraten en eiwitten.
Koolhydraten zijn er in verschillende vormen. Van simpele suikers tot complexe voedingsvezels. Ze komen vooral voor in plantaardig materiaal en zitten nauwelijks in dierlijk materiaal. Voor dieren zijn koolhydraten een belangrijke energiebron. Het dieet van bepaalde vleeseters bevat van nature weinig koolhydraten. Deze dieren moeten hun energie daarom vooral halen uit de eiwitten.
Bouwstoffen
Eiwitten zijn belangrijke bouwstoffen voor het lichaam. Ze hebben een steun- en beschermingsfunctie in beenderen, bindweefsel, spierweefsel, huid, haren en veren. Verder is eiwit belangrijk voor regulerende mechanismes, zoals de vorming van enzymen, hormonen en antistoffen. Melkeiwit en ei-eiwit zijn belangrijk bij de vorming en de voeding van het nageslacht.
Naast eiwitten zijn er vetten die als bouwstof dienen. Bepaalde vetten zorgen voor een goede structuur van de cellen en beschermen inwendige organen door vetkussens. Vetten zorgen ook voor isolatie en maken vacht en veren waterafstotend.
Ook mineralen, ook wel elementen of zouten genoemd, hebben een functie als bouwstof. De mineralen calcium en fosfor zijn bijvoorbeeld de belangrijkste bouwstoffen van beenderen, tanden en eischalen.
Vitamines
Vitamines zijn in kleine hoeveelheden aanwezig in natuurlijke voedingsstoffen. Ze zijn nodig voor allerlei lichaamsprocessen. Vitamines zijn in twee groepen te verdelen, namelijk:
in vet oplosbare vitaminen (A, D, E en K);
in water oplosbare vitaminen (B en C).
Vitamine C is belangrijk voor de stofwisseling en de bescherming van cellen. De meeste diersoorten kunnen zelf vitamine C maken in de nieren. De mens en enkele andere diersoorten (vooral fruiteters) kunnen dat niet. Vitamine C is vooral belangrijk bij stress. en is van extra belang voor jonge dieren.
