A. Het betreft voorschriften over: · · de · a. bodemgesteldheid b. c. i) de ii) B. Maatregelen die moeten waarborgen dat de op of in de bodem gebrachte hoeveelheid dierlijke mest, met inbegrip van die door de dieren zelf wordt opgebracht, voor elk landbouw- of veehouderijbedrijf een bepaalde jaarlijkse hoeveelheid per hectare niet overschrijdt. · · Lidstaten kunnen andere hoeveelheden dan de bovengenoemde norm vaststellen. Deze hoeveelheden moeten zodanig worden vastgesteld dat geen afbreuk wordt gedaan aan het bereiken van de doelstellingen van de richtlijn, en zij moeten worden gemotiveerd aan de hand van objectieve criteria, bijvoorbeeld: a. b. c. d. Als een Lidstaat een andere hoeveelheid dierlijke mest toestaat, doet hij daarvan mededeling aan de Commissie, die de motivering volgens de procedure van artikel 9 bestudeert (Derogatie). |