Iets vereenvoudigd, spelen twee genen een rol bij de vererving van de drie basiskleuren: het A-gen en het E-gen. Een allel kan dominant (A of E), of recessief zijn (a of e). Ouderdieren hebben voor elk van deze genen twee allelen, en geven van elk gen één allel door aan de nakomeling. Ontvangt een paard van de ene ouder het allel A en van de ander het allel a, dan wordt dit aangegeven met: Aa (heterozygoot). Andere mogelijkheden zijn: AA en aa (homozygoot). Voor de allelen van het E-gen zijn de mogelijkheden: Ee, EE en ee. Image Removed Image AddedDe volgende combinaties van allelen resulteren in de volgende basiskleuren: Image Removed Image AddedVoorbeeld:
De fokmerrie heeft de volgende combinatie van allelen: AAEE. De merrie is bruin. De gekozen hengst heeft de volgende combinatie van allelen: aaEE. De hengst is zwart. Het veulen krijgt van de merrie altijd de allelen A en E en van de vader altijd de allelen a en E. De combinatie van allelen van het veulen is in dit geval AaEE. Het veulen is daardoor bruin. |