De kwantiteit, ofwel de hoeveelheid licht. Bij planten hebben we het allereerst over de hoeveelheid fotosynthetisch actieve straling (PAR), licht met een golflengte tussen de 400 en 700 nanometer welke gebruikt wordt om de fotosynthese aan te drijven. Bij een grotere hoeveelheid PAR licht is een grotere hoeveelheid energie beschikbaar om suikers aan te maken in het fotosyntheseproces. Dit vertaalt zich in een grotere opbrengst, mits de overige omstandigheden (CO2 concentratie, water, nutriënten) niet limiterend zijn voor de plant. De fotosynthesesnelheid blijft niet rechtlijnig toenemen met een toenemende lichtintensiteit, maar vlakt bij hogere intensiteiten af (figuur). De extra lichtdeeltjes die uit de assimilatiebelichting komen, leveren relatief meer op wanneer er weinig licht van de zon is dan wanneer er veel licht van de zon komt.
PAR en straling met andere golflengtes dragen daarnaast energie met zich mee het kassysteem in. De totale hoeveelheid straling heeft effect op de temperatuur en daarmee o.a. effect op de ontwikkelingssnelheid van planten.
De hoeveelheid licht wordt bepaald door de straling van de zon. Het kasdekmateriaal onderschept een deel van dat licht en beïnvloed de hoeveelheid zonlicht die de planten daadwerkelijk bereikt. De zonlichtintensiteit op een bepaald moment is afhankelijk van het het seizoen, moment van de dag en het weer. Assimilatielicht is licht dat direct in de kas wordt ingebracht met lampen. De totale lichtkwantiteit is dan een som van zonlicht en assimilatielicht. Met lampen is het mogelijk om de totale lichtintensiteit kunstmatig te verhogen.
Lichtresponsecurve van 3 tomatenbladeren (nummering gebaseerd op positie vanaf bovenste blad) bij 700 ppm CO2. (figuur afkomstig uit Dueck et al., 2007)