Merknaam: Roundup en andere merken
Groep: glycine verbindingen
Reactie in de gehele boom na bestrijding van wortelopslag van appel | Afsterven van tarwe na overwaaien. Kleine brandnetel is weinig gevoelig |
Schade door Roundup in aardappel(opslag) Bruinverkleuring (necrose) in hart van de plant |
Klik op de afbeelding voor een vergroting.
© Copyright PPO, NVWA (PD), DLV, KAD, Landbrugsinfo
Contactwerking, vooral via blad. Glyfosaat wordt ook naar de wortels getransporteerd
Belangrijkste symptomen:
- afhankelijk van de formulering, de (weers)omstandigheden en het type gewas
- de werking is het eerste te zien in de groeipunten. Deze worden geel en van daaruit gaat de geelverkleuring verder over de gehele plant.
- Formuleringen van glyfosaat uit een gevarenclassificatie Xi (irriterend) zullen eerder een afbrand effect laten zien dan bijvoorbeeld Roundup MAX (zonder gevarenclassificatie). Het afbranden zorgt er voor dat de actieve stof weinig tijd krijgt om de wortels te bereiken. Bij Roundup MAX zal de actieve stof wel de wortels indringen. Soorten die gevoelig zijn voor glyfosaat zullen het eerst doodgaan. Bijvoorbeeld, in een weide met diverse grassoorten valt eerst straatgras weg, dan de raaigrassen, daarna kweek en als laatste eventueel aanwezig roodzwenkgras.
Glyfosaat (behorend tot groep G EPSP-synthese-remmers) en glufisinaat-ammonium (behorend tot groep H: Glutamine-synthese-remmers) zijn onkruidbestrijdingsmiddelen die ingrijpen in de synthese van bepaalde aminozuren (bouwstoffen van eiwitten).
Glyfosaat blokkeert de vorming van aromatische aminozuren: fenylalaninen, tyrosine en tryptophan. Dit uit zich in chlorose en necrose van het gewas. De nieuwgevormde bladeren worden het eerst geraakt. De werking is bij lage temperaturen vrij langzaam (7-14 dagen). De middelen doden alle éénjarige en tweejarige planten zonder onderscheid. Ze hebben geen bodemwerking, maar bij een hoog organische stof gehalte of een zandgrond met een hoog fosfaatgehalte kan er schade ontstaan (1) aan nadien gezaaide of geplante gewassen. Specifieke kenmerken op struikgewas of bomen zijn: niet of slecht uitlopende knoppen met heksenbezemachtige woekeringen op de takken.