In dit hoofdstuk gaan we in op de belangrijkste types van niet-chemische onkruidbestrijding. Een aantal hiervan zijn relatief nieuw, maar de meeste al decennia bekend.
Maar eerst geven we hieronder een aantal factoren die de effectiviteit van mechanische onkruidbestrijding beïnvloeden. Houdt hier rekening mee bij het toepassen van iedere mechanische techniek.
De rijsnelheid bij niet-aangedreven machines bepaalt de agressiviteit van de bewerking, en daarmee het effect op het onkruid. Hoe harder er wordt gereden met niet-aangedreven mechanische onkruidbestrijding, hoe hoger de agressiviteit en de werking op het onkruid. Maar let wel; dit geldt ook voor het effect op het gewas.
Begin op tijd. Laat starten is een seizoen achter de feiten aanlopen. Onkruidbestrijding kan starten wanneer gewasrijen zichtbaar zijn en de onkruiden zijn gaan kiemen. Hoe kleiner het onkruid, hoe beter het resultaat.
Zorg voor een vlak zaaibed, met een fijne en losse structuur. Hierdoor werken de technieken gelijk over het hele veld, wat afstellen vergemakkelijkt. Let op; een te fijne structuur kan op sommige gronden (zoals dalgrond) leiden tot verstuiving, wat ook onwenselijk is.
Hoe ondieper je werkt, des te minder nieuwe zaden die kunnen ontkiemen. Bewerk daarom alleen de bovenste paar centimeter van de grond. Veel onkruidzaden ontkiemen door blootstelling aan licht.
Wanneer mogelijk, werk bij droge omstandigheden. Drogend weer na bewerking is nog beter. Onkruiden drogen sneller uit, wat mogelijke hergroei verminderd.
Hoe dichter je schoffelt bij het gewas, hoe groter het oppervlak dat onkruidvrij gehouden wordt. Ook intra-rij technieken (vingerwieder, torsiewieder) zijn effectiever wanneer er dichtbij het gewas geschoffeld wordt.
Een klein verlies aan planten is onvermijdelijk bij mechanische onkruidbestrijding in een aantal gewassen (zoals zaaiuien). Dit kan worden gecompenseerd door 2 tot 5% meer te zaaien.