2.1 De kern: het bodemvoedselweb
Het bodemvoedselweb: hoe werkt het (in hoofdlijn) ?
De bodem wordt vaak voorgesteld in chemische termen, als een geheel van anorganische en organische stoffen (zoals klei en humus) die de voor de plantengroei noodzakelijke elementen binden en afgeven. In werkelijkheid is de bodem voor een belangrijk deel een levend geheel, een complex systeem van een zeer groot aantal soorten organismen die elkaar in een dynamisch evenwicht houden. Dat evenwicht is uiteindelijk een zaak van ‘eten en gegeten worden’, niet anders dan het bovengronds voedselweb, de kern van ieder ecosysteem. Vandaar: het bodemvoedselweb.
De vruchtbaarheid (of productiviteit) van de bodem wordt voor een groot deel bepaald door de werking van dit bodemvoedselweb. Voor een productieve land- en tuinbouw gaat het erom die werking te optimaliseren voor het productiedoel van het bedrijf, op een manier (zeker in de biologische landbouw) die het bodemvoedselweb ook op langere termijn gezond houdt.
Verdieping
Hoe werkt het bodemvoedselweb ? En hoe kunnen we die werking optimaliseren voor de land- en tuinbouw ?
In deze verdieping leren we in hoofdlijn wat het bodemvoedselweb is, hoe het werkt en hoe we die werking kunnen optimaliseren binnen land- en tuinbouwsystemen. Voor verdere verdieping zie de bronnen hieronder.
Waarom is meer kennis over het bodemvoedselweb nodig ?
In Europa is het gehalte aan organische stof in landbouwgrond door jarenlang verkeerd bodembeheer op veel plekken gedaald naar 0,5 – 1%. Idealiter is dit minimaal 3% op klei en 5% op zand. In Nederland hebben we 1,8 miljoen hectare landbouwgrond. Het is niet haalbaar het organische stofgehalte van deze oppervlakte te behouden of verhogen met alleen compost en oogstresten. Groenbemesters en rustgewassen zijn er ook bij nodig.
Het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen vermindert de werking van het bodemvoedselweb. Kunstmest doodt of verdringt onderdelen van het bodemleven, waardoor de minerale voedingsstoffen minder goed worden opgeslagen en afgegeven. Hierdoor is de bodemstructuur niet wat deze kan zijn en is de kwaliteit van de organische stof in de bouwvoor gedaald. Gevolg: er moeten steeds meer voedingsstoffen worden toegevoegd en er is er veel verlies door af- en uitspoeling. Kunstmest versnelt bovendien de daling van het pH van de bodem (verzuring), wat weer met o.m. bekalken moet worden bijgesteld om gewas te kunnen laten groeien.
Ook bestrijdingsmiddelen hebben vaak onbedoelde en niet-onderzochte effecten op de samenstelling van het bodemleven. Dit is recent b.v. aangetoond voor de (afbraakproducten van) glyfosaat, dat bodemschimmels aantast.
Gevolg van de aantasting van bodemleven door kunstmest en bestrijdingsmiddelen: door de afwezigheid van beschermend bodemleven raken planten vatbaar voor ziekten en verslechtert de structuur van de bodem. Dat leidt weer tot meer gebruik van bestrijdingsmiddelen: een zichzelf versterkend proces.
Er is een duurzaam alternatief dat al deze problemen voorkomt, en dat bovendien – met minder inspanning – voldoende èn gezonder voedsel kan opleveren. Dit alternatief houdt rekening met het feit dat elke plant prima groeit zolang het op de juiste plek staat, en dat elk beestje en elke schimmel een nuttige functie uitoefent in een gezond ecosysteem. Dat betekent zorgen voor een landbouwgrond met een uitgebalanceerd ecosysteem waarbij de maatschappij maximaal bijdraagt aan een zo gesloten mogelijke landbouw- en voedselkringloop. Het bodemvoedselweb vormt de kern van dit uitgebalanceerd ecosysteem.
Bodemtextuur en bodemstructuur
Er wordt vaak gesproken over 'textuur en structuur’, twee begrippen die dicht bij elkaar zitten maar niet hetzelfde zijn.
Textuur betreft de samenstelling van de bodem: minerale delen zoals zand, leem en klei en op veen organisch materiaal. o Textuur heeft te maken met de aard en grootte van de bodemdeeltjes. De beschrijving van de textuur komt uit een bodemanalyse.
Structuur betreft de verhouding tussen lucht, water, mineralen en organisch materiaal. Structuur betreft de samenhang tussen die bodemdeeltjes en gaat om zaken als dichtheid, doorlatendheid, berijdbaarheid e.d.. De structuur is iets wat je in het veld aan de levende bodem beoordeelt.
Voor een vitaal bodemvoedselweb is een open structuur van belang. Bij een slechte bodemstructuur, bijvoorbeeld door gebruik van zware machines of door zware regen op een onbedekte grond, treden verschillende problemen op. Water kan niet infiltreren, waardoor het als plassen op het land blijft staan of de toplaag te nat blijft. Er kan geen zuurstofverversing optreden, waardoor de bodem ‘anaeroob’ (zuurstofloos) wordt en nuttige (aerobe) micro-organismen sterven. Bij een slechte bodemstructuur zijn schadelijke organismen zoals de worteletende aaltjes in het voordeel ten opzichte van hun natuurlijke bestrijders zoals roofaaltjes, omdat de natuurlijke bestrijders groter zijn en een meer poreuze bodem nodig hebben om zich doorheen te kunnen bewegen.
Voor een goede textuur en structuur is een goede kruimelstructuur essentieel. Die is het resultaat van samenwerking tussen organisch materiaal zoals gewasresten en het bodemleven. Organisch materiaal voegt biomassa toe waardoor er voedsel ontstaat voor bacteriën. Bacteriën produceren een slijmlaag (biofilm) waarmee ze zich aan de bodemdeeltjes hechten en waarmee de bodemdeeltjes aan elkaar hechten en zo een kruimelstructuur vormen. De biomassa zelf wordt omgezet in humus. Humus is de gebruikelijke term voor stabiele organische stof. Deze actieve organische stof kan dus zowel uit omgezette plantenresten bestaan als uit stabiele resten van het microbiële leven. Tegenwoordig zie je vaak de term MAOM. Dat is de afkorting van Mineral Associate Organic Matter. Dat is organische stof die zich verbindt met mineralen, waarbij die mineralen zowel zand en kleideeltjes kunnen zijn als de mineralen zoals kalium, magnesium etc die zich eraan hechten.
Planten dragen niet alleen na afsterven bij aan bodemopbouw. De symbiose met schimmels op en bij de wortels (mycorrhizae) draagt daaraan ook al tijdens de groei bij. Schimmeldraden groeien tussen de bodemdeeltjes en rijgen deze aan elkaar tot kruimels. Ook wormen dragen hun steentje bij aan het vormen en stabiliseren van de bodem. Ze graven zich een weg door de bodem en produceren samen met het microleven in hun darmstelsel mineralen en organische stof (humus).
Werking bodemvoedselweb
Zoals bovenstaande illustreert is het een eten en gegeten worden in de bodem. Het schema van wie wie eet in de bodem, heet het bodemvoedselweb. Dit is een complex geheel van biologische interacties en relaties en chemische en fysische processen. Dit geheel van interacties begint bij de plant, die biomassa vormt door middel van fotosynthese. Een deel van de gevormde biomassa scheidt de plant via de wortels uit in de vorm van koolhydraten en eiwitten. Dit heten wortelexudaten. Hiermee voeden bacteriën en schimmels zich. Op hun beurt worden zij gegeten door grotere organismen zoals nematoden (aaltjes) en protozoa. Aaltjes hebben niet veel stikstof nodig en scheiden het overtollige weer uit. Dat neemt de plant op en gebruikt die voor zijn groei. Protozoa zijn eencellige dieren die voornamelijk bacteriën eten. Ook zij scheiden stikstof uit dat als plantenvoeding beschikbaar komt.
Planten oefenen invloed uit op de aantallen en soorten schimmels en bacteriën in de grond, afhankelijk van welke voedingsstoffen de plant nodig heeft en welke exudaten hij produceert.
De voedingsstoffen vormen een gesloten kringloop. Elk organisme sterft, wordt gegeten door een ander organisme, of scheidt mest uit. Al die biomassa wordt, zolang zij binnen het ecosysteem blijft, in een aantal stappen afgebroken door een reeks organismen (van groot naar klein). De voedingsstoffen die daarbij vrijkomen worden opgeslagen in de lichamen van bacteriën en schimmels . Zodra die weer worden opgegeten of doodgaan, komen de voedingsstoffen die zij bevatten in voor de plant opneembare vorm vrij. Het vastleggen van voedingsstoffen heet immobilisatie, het weer vrij komen daarvan mineralisatie.
Terwijl een groot deel van de voedingsstoffen in kunstmest verdwijnt in het grondwater, blijven de geïmmobiliseerde en gemineraliseerde voedingsstoffen dus aanwezig in de bodem en beschikbaar voor de plant.
In een gezond bodemvoedselweb zijn ook ziekteverwekkende schimmels en bacteriën aanwezig, maar zij worden in bedwang gehouden door een grote diversiteit aan ‘goede’ bodemorganismen doordat ze met elkaar concurreren om voedingsstoffen, lucht, water en ruimte. Bovendien vormen schimmels een net rondom plantenwortels waardoor de plant beschermd wordt tegen pathogene schimmels en bacteriën. Een beperkt aantal ziekteverwekkende organismen in de bodem is daarom geen enkel probleem.Ook bacterieel slijm vangt pathogenen. Sommige schimmels en bacteriën produceren stoffen zoals vitaminen en antibiotica, die de plant gezond houden.
Elk lid van het bodemvoedselweb heeft zo een specifieke rol. Wanneer één element van het voedselweb wordt uitgeschakeld, kan dit drastische gevolgen hebben. Een voorbeeld: aaltjes staan niet goed aangeschreven omdat ze virussen over kunnen brengen of zelf door wortelbeschadiging het gewas kunnen verzwakken. Er zijn echter heel veel aaltjes die juist bijdragen aan het evenwicht in de bodem door de aantallen en soorten bacteriën en schimmels te reguleren. Roofaaltjes kunnen zelfs andere aaltjessoorten eten en daarmee voorkomen dat sommige soorten gaan overheersen. Het bestrijden van ziekteverwekkende aaltjes is helaas ook desastreus voor al die aaltjes die een gunstige bijdrage hebben.
Het bodemvoedselweb is een complex systeem dat veel overeenkomsten vertoont met de spijsvertering van mens en dier. Het gaat om meer gaat dan voedsel verteren en opnemen. Het gaat bijvoorbeeld ook om het onder de duim houden van ziekteverwekkende organismen en ook over het buiten de plant houden van ziekteverwekkers. Als het gaat over mens en dier werd de afgelopen jaren het begrip ‘microbioom’ populair. Een soort bodemvoedselweb op darmniveau dat doorwerkt tot in het mentale welbevinden van een mens. Er zijn zoveel parallellen dat ook als het over de bodem gaat nu vaak over ‘microbioom’ wordt gesproken als overkoepelend begrip van alle subtiele samenhangen tussen organismen onderling en de organismen met de plantenwortels.
Mobilisatie van N door bacteriën en schimmels
Mineralen kunnen worden gemineraliseerd en gemobiliseerd. Die processen liggen dicht bij elkaar. Mineralisatie betekent dat mineralen vrij worden gemaakt door afbraak van organisch materiaal of door verwering van kleimineralen. Mobilisatie is een wat breder begrip. Mineralisatie valt daar onder, maar bijvoorbeeld ook het vrij maken van mineralen zoals magnesium, kalium en calcium uit het klei-humus complex , doordat zuren uit de plantenwortel mineralen verdringen uit het klei humus complex. Ook N wordt gemobiliseerd door processen in het bodemvoedselweb.
Het beschikbaar komen van stikstof voor de plant verloopt verschillend in bodems die vooral door de werking van bacteriën worden bepaald (bacteriedominant) dan wel door de werking van schimmels (schimmeldominant).
Wanneer schimmels en bacteriën opgegeten worden, bijvoorbeeld door amoeben of aaltjes, wordt overtollig stikstof uitgescheiden in de vorm van ammonium (NH4). Dit wordt door nitrificerende bacteriën omgezet in nitriet (NO2) en nitraat (NO3), een proces dat nitrificatie heet. Plantensoorten verschillen in hun voorkeur voor de opname van stikstof in de vorm van nitraat of als ammonium. Soorten die vooral NO3 goed opnemen groeien bij voorkeur op een bacteriedominante bodem, soorten die vooral NH4 goed opnemen bij voorkeur op een schimmeldominante bodem.
Welke planten welke bodem nodig hebben is gemakkelijk te onthouden door de natuurlijke successie in het achterhoofd te houden. Op verstoorde of afgebrande (bos)grond zullen eerst de eenjarige pioniersplanten groeien. Een verstoorde, of ‘jonge’ bodem, is bacteriedominant. Naarmate de tijd verstrijkt wordt de grond geschikt voor grotere planten, die steeds meer moeilijk verteerbare biomassa produceren. Deze meer houtige biomassa kan wel door schimmels maar niet door bacteriën worden verteerd, waardoor de schimmels in verhouding toenemen. Naarmate de successie verder verstrijkt richting permanent bos kunnen er steeds meer soorten bomen gedijen in de dan schimmeldominant geworden bodem.
Bosgronden op zand zijn dus meestal schimmeldominant, verstoorde of kalkrijke jonge bodems bacteriedominant. Veel meerjarigen, dus vooral bomen en struiken, hebben een voorkeur voor schimmeldominante bodems, terwijl terwijl één- en tweejarigen bacteriedominante bodems prefereren. De meeste landbouwgewassen en groenten zijn één- en tweejarigen (vaak zijn ze gekweekt uit soorten die in de natuur pioniersplanten zijn). Zij gedijen dus bij bewerking, dus verstoring, van de bodem.
Er is dus niet één goede bodem; een goede bodem is een bodem met een bodemvoedselweb dat past bij de planten (het gewas) die je erin wilt laten groeien. Belangrijk is wel: bacteriedominante bodems blijven alleen in stand bij een bepaalde mate van verstoring, dus onderhoud en bewerking; een niet onderhouden en bewerkte bodem ontwikkelt zich door natuurlijke successie uiteindelijk naar schimmeldominant.
Onze Nederlandse zandgronden in het oosten en zuiden hebben die successie achter de rug. Alleen de enkgronden zijn er door onderhoud met veel organisch materiaal (b.v. plaggen) en mest aan ontkomen. De zeekleigronden in het westen en noorden zijn jonger en staan voor een groot deel nog aan het begin van hun ontwikkeling. De rivierkleigronden zitten in het optimale midden, denk aan de ooivaaggronden in de Betuwe
Permanent grasland heeft ook een licht schimmeldominante bodem, al is die dominantie lang niet zo sterk als in bosgronden (daar kan de totale biomassa van de schimmels wel tot 1000 keer hoger zijn dan die van de bacteriën!). Gras gedijt dus het beste op een dergelijke licht schimmeldominante bodem. De aanwezigheid van paddenstoelen is dus een goed teken.
Chemisch gebonden N (N-kunstmest) voorziet de plant direct van stikstof, meestal in de vorm van nitraten. In een bacteriedominante bodem verdringt verdringt deze direct beschikbare N de werking van de stikstofbindende bacteriën. Minerale meststoffen tasten bovendien delen van het bodemvoedselweb direct aan omdat ze zich zich als een zout gedragen. Planten die de voorkeur hebben voor een schimmeldominante bodem, zoals veel bomen, vaste planten en struiken, gedijen niet op nitraat-leverende stikstofkunstmest omdat dit ten koste gaat van de symbiose met schimmels: een boom gaat minder koolstof uitscheiden, waardoor de schimmel waar hij mee samenleeft een energiegebrek krijgt. Niet alleen krijgt de boom dan minder voedingsstoffen en water van de schimmel, de schimmel kan zelfs gaan parasiteren op de boom.
Waaruit bestaat het bodemvoedselweb ?
De belangrijkste leden van het bodemvoedselweb:
Bacteriën
Bacteriën groeien het beste op materiaal dat suikers bevat. Die zijn voor bacteriën makkelijker afbreekbaar dan complexere koolstofverbindingen in oudere plantenresten en hout (lignine); die worden vooral door schimmels afgebroken. Bacteriën doen hun werk dus vooral op wat de ‘versnipperaars’ in de bodem achterlaten en op de uitscheidingen van andere organismen. Ze hebben relatief veel vocht nodig en nemen voedingsstoffen uit hun directe omgeving op in hun lichaam, waarna de voedingsstoffen organisch gebonden zijn.
Actinomyceten zijn bijzondere bacteriën. Ze zijn verantwoordelijk voor de geur van bosgrond. Ze maken draden waardoor ze op schimmels lijken. Ze zijn erg goed in het afbreken van cellulose (in de celwanden van planten) en chitine (in de celwanden van schimmels en het exoskelet van geleedpotigen). Lignine (onder andere in houtschors) is wel een brug te ver voor deze bacteriën; de vertering hiervan wordt overgelaten aan schimmels.
Bacteriën spelen een rol in de afbraak van vervuiling en gifstoffen en kunnen antibiotica produceren die de plant ten goede komen.
Schimmels
Saprotrofe schimmels breken vooral houtig materiaal af. Dat materiaal bevat weinig N en veel lignine e.d.. Met hun schimmeldraden dringen ze de bodem binnen en helpen zo mee om de structuur te verbeteren. In niet verstoorde grond kunnen schimmels enorme netwerken van schimmeldraden vormen. In de akker- en tuinbouw wordt grond altijd verstoord door grondbewerking (de grond blijft daardoor bacterie-dominant), maar door minder intensieve, meer oppervlakkige en niet kerende grondbewerking krijgen schimmels wel meer kans.
Schimmels vormen belangrijke wederzijdse relaties met planten, waaronder de symbiotische relaties tussen plantenwortels en mycorrhizale schimmels. Ongeveer 85 tot 95% van de plantensoorten heeft mycorrhizae. Dit zijn schimmels die vanuit de haarwortels van planten verder de bodem in groeien en daar voeding opnemen. Mycorrhizale schimmels vergroten het oppervlak van de wortels met een factor 700 tot 1000. Zonder deze schimmels krijgen de planten niet de juiste en niet voldoende voedingsstoffen binnen om maximaal te presteren. Mycorrhizale schimmels vergroten vooral de stikstof- en fosforopname door de plant. Tevens produceren ze vitamines, enzymen en hormonen. De relatie is wederzijds: de plant voedt de mycorrhizale schimmels met exudaten, uitgescheiden suikers. Een opvallende uitzondering zijn de koolsoorten (Brassica’s), die geen relatie met myccorrhizale schimmels aangaan.
Ectomycorrhizale schimmels groeien rondom de wortels; endomycorrhizale schimmels dringen de wortel van de plant binnen en groeien vandaaruit ook weer naar buiten. Dee meeste groenten, één- en meerjarigen, struiken, grassen en zachthoutbomen werken vooral met endomycorrhizale schimmels. Dit zijn dus door de soorten die een voorkeur hebben voor bacteriedominante bodems. Soorten die het goed doen op een schimmeldominante bodem werken meer met Ectomycorrhizale schimmels. In onverstoorde schimmeldominante bodems kunnen mycorrhizale schimmels netwerken van schimmeldraden over heel grote oppervlakten vormen. We zien die soms aan de oppervlakte verschijnen in de vorm van paddestoelen! Door middel van deze mycorrhizale netwerken worden water en voedingsstoffen over grote afstand door de bodem naar de wortels van verschillende planten getransporteerd.
Fungiciden, maar ook (afbraakproducten van) andere pesticiden en herbiciden, N-kunstmest en bodembewerking verminderen of vernietigen schimmels, ook de mycorrhizale.
- De mycorrhizal schimmel (witte draden) verlengt het wortelsysteem (bruin) van de plant en versterkt de capaciteit voor opname van voedingsstoffen (foto door: Rachael Kowaleski)
Protozoa
Protozoa zijn eencellige organismen die hun voedingsstoffen voornamelijk halen uit het eten van bacteriën. Ze komen af op plekken waar veel bacteriën zijn. Als ze hiervan genoeg gegeten hebben wordt de bacteriepopulatie dusdanig klein dat ze elkaar gaan opeten, waarna de bacteriepopulatie zich weer kan herstellen en het bodemvoedselweb weer in evenwicht komt. Protozoa houden eveneens de populaties van nematoden in balans.
80% van de stikstof die een plant nodig heeft is afkomstig van de uitscheiding van bacterie- en schimmeletende protozoa. Ook wormen, microgeleedpotigen en bepaalde nematoden zijn voor hun voedsel afhankelijk van gezonde populaties protozoa.
Nematoden (aaltjes)
Dit zijn blinde rondwormen die, samen met protozoa, voedingsstoffen die zitten opgeslagen in bacteriën en schimmels mineraliseren (mobilisatie). Ze hebben heel verschillende functies in de bodem.
Roofnematoden eten verschillende leden van het bodemvoedselweb en houden de populaties van schadelijke nematoden binnen de perken. Ze zuigen met een mondstekel schimmels of andere nematoden leeg. Andere leven weer van het eten van bacteriën.
Bacteriën kunnen zich hechten aan de huid van nematoden waardoor zij getransporteerd kunnen worden naar gebieden ver van hun oorsprong.
Nematoden mineraliseren veel stikstof maar hebben door hun afmeting poreuze bodems nodig om zich in voort te bewegen. Een goede structuur is dus belangrijk voor een gezonde populatie aaltjes.
Geleedpotigen
Er zijn zeer veel verschillende geleedpotigen. Hun belangrijkste rol is het versnipperen van organisch materiaal, waardoor de oppervlakte hiervan vergroot en de activiteit van bacteriën en schimmels kan toenemen. Twee belangrijke soorten geleedpotigen zijn springstaarten en mijten; zij zijn verantwoordelijk voor het recyclen van 30% van de bladeren en houtige resten in een bosbodem. Bij te weinig dood organisch materiaal zullen geleedpotigen overstappen op levend organisch materiaal. Enkele geleedpotigen prefereren sowieso levende wortels, zoals de veenmol en de maden van de uienvlieg.
Wormen
Wormen eten voornamelijk versnipperd organisch materiaal en bacteriën en zitten daarom vooral in bacteriedominante bodems. Vooral de zogenaamde pendelaars (wormen die verticale gangen maken) versnipperen ook zelf grof organisch materiaal zoals dode bladeren. Wormen vermalen dit organisch voedsel in hun spiermaag, waarna bacteriën in hun darmen het voedsel verteren. Een worm is eigenlijk en soort koe. Ze verteren met behulp van bacteriën in hun maag/darm stelsel organisch materiaal, net zoals de koe dat in de pens doet. Die bacteriën zijn verderop in de darmen weer het voedsel voor de worm.
De voedingsstoffen die deze bacteriën hebben vrijgemaakt, worden opgenomen door de worm. Overtollig materiaal wordt uitgescheiden. Wormenpoep bevat 50% meer organische stof dan grond die niet door een worm is heengegaan. De CEC (kationenomwisselingscapaciteit) neemt hierdoor toe waardoor andere voedingsstoffen zich kunnen binden aan de organische stof. De darmbacteriën produceren bovendien enzymen die voedingsstoffen beschikbaar maken voor planten en door planten gebruikt kunnen worden om zich tegen insecten- en slakkenvraat te beschermen.
Wormen graven gangen waardoor water en lucht kunnen stromen, waarin water kan worden opgeslagen en waardoor plantenwortels kunnen groeien. Verschillende typen wormen doen dat op nun manier:
De pendelaars maken verticale gangen tot diep in de grond, tot wel anderhalve meter diep. Zij ‘pendelen’ op en neer om voedsel te verzamelen in de strooisellaag. Zo brengen zij organisch materiaal van de oppervlakte in de bodem.
De grauwe worm (bodembewoner) zit vooral in de bovenste 15 centimeter en woelt daar al gravend en etend de grond om.
De kleine rode worm (strooiselbewoner) leeft aan de oppervlakte en leeft van gras- en plantenresten, mestresten of mulch.
Bodembewerking vernietigt wormengangen en beschadigt de wormen. Kunstmest verjaagt wormen door zijn werking als zout. Na bodembewerking herstellen de populaties van grauwe en kleine rode wormen zich snel, zeker als goed organisch materiaal wordt ingewerkt, maar pendelaars vermeerderen zich traag en herstellen niet zo snel. Meer oppervlakkige en niet-kerende grondbewerking komt vooral de pendelaars ten goede.
Slakken
Slakken zitten voornamelijk ondergronds, versnipperen organisch materiaal met hun raspvormige tanden en maken dit daardoor beter beschikbaar voor bacteriën en schimmels. Ze maken gangen in de grond die het voor lucht, water en wortels makkelijker maken de bodem binnen te dringen. Ze vormen voedsel voor andere leden van het bodemvoedselweb. Binnen een gezond bodemvoedselweb worden hun aantallen binnen de perken gehouden.
Het bodemvoedselweb herstellen en onderhouden
Het bodemvoedselweb is te herstellen (en onderhouden) met behulp van 4 strategiën, die los van elkaar of gecombineerd kunnen worden toegepast:
(De juiste soort) compost of mestcompost gebruiken
Voor een goede (mest)compost is vooral de koolstof-stikstofverhouding (C/N) in het uitgangsmateriaal van belang. Dat wordt ook wel de verhouding tussen ‘bruin’ en ‘groen’ materiaal genoemd. Standaard bij het opzetten van de composthoop is een C/N-verhouding van 25:1 tot 30:1. Dit komt ongeveer neer op een bruin-groenverhouding van 3:1.
Daarin is wel wat variatie mogelijk. Voor bomen, struiken en meerjarigen gebruik je idealiter schimmeldominante compost. Die verkrijg je door wat meer ‘bruine’ materialen toe te voegen. Voor akker-, tuinbouw- en siergewassen en gazons is een Bacteriedominante compost beter. Die krijg je door wat meer ‘groene’ materialen toe te voegen.
Tijdens het composteringsproces zijn de juiste vochtigheidsgraad, voldoende zuurstof en het juiste temperatuurverloop van belang om kwalitatief goede compost te krijgen. In anaerobe omstandigheden worden stoffen geproduceerd die schadelijk zijn voor planten, zoals alcoholen. Goede (rijpe) compost ruikt schoon, naar bosgrond.
Dierlijke mest, belangrijk de (biologische) land- en tuinbouw, werkt voor de bodem het beste in de vorm van ruige mest, met stro (stalmest) of ander koolstofrijk plantaardig materiaal. Ook hier is de C/N verhouding dus van belang. Voor de bodemopbouw werkt geheel of gedeeltelijk gecomposteerde mest het beste. Direct voor de teelt werkt niet volledig gecomposteerde ruige mest goed. In de praktijk worden ook drijfmest, digestaat en dergelijke gebruikt, met een veel lagere C/N verhouding. Die hebben wel een heel directe gewasgroei stimulerende (drijvende) werking, maar ze voegen weinig tot niets toe aan de opbouw en de werking van de bodem; bij teveel gebruik zijn ze schadelijk.
mulchenl
Met ‘mulch’ wordt plantaardig materiaal of mest bedoeld dat/die in een laag op de grond wordt aangebracht. Dat gebeurt voor bodembedekking en onkruidonderdrukking, maar goede mulch kan ook goed uitwerken op de bodem. Mulch wordt door ‘versnipperaars’ de bodem in gehaald. Voor het effect op de bodem is ook hier de C/N-verhouding van belang. Over het algemeen geldt: ‘bruine’ mulch (overwegend C) voedt schimmels; ‘groene’ mulch (lagere C/N verhouding) voedt bacteriën. Denk aan gehakseld stro versus verhakselde groenbemester of (groene) gewasresten.
Actief beluchte compostthee (ABCT) gebruiken
ABCT is compost waarvan de voedingsstoffen zijn opgelost in water. Door middel van een pomp wordt aan dit water zuurstof toegevoegd, waardoor de compostorganismen in leven kunnen blijven. De oplossing wordt op de bodem en/of het gewas gespoten.
ABCT werkt vooral doordat (sporen van) schimmels, bacteriën en andere micro-organismen heel direct in de bodem worden gebracht. ABCT wordt dus vooral gebruikt om een biologisch nog niet actieve bodem ‘op te peppen’, dus om het ontstaan van een gezond en actief bodemvoedselweb te versnellen. Het voordeel van ABCT ten opzichte van mulch en compost is dat het direct de plantenwortels kan bereiken. Ook kan het op bladeren worden gespoten (niet in de zon!) waar de compostmicroben de concurrentie kunnen aangaan met ziekteverwekkers op de bladeren.
ABCT is niet hetzelfde als (anaërobe) compostextracten, waarin veel van de nuttige organismen teloor zijn gegaan en er zelfs anaerobe ziekteverwekkers en schadelijke alcoholen kunnen zijn ontstaan.
Eventueel: toevoegen van mycorrhizale schimmels
Mycorrhizale netwerken raken beschadigd door bodembewerking en compactering van de bodem. Herstel van beschadigde netwerken gaat langzaam. Voor herstel komen in rap tempo toevoegmiddelen beschikbaar. Voor het enten van mycorrhizale schimmels zijn steeds meer producten in de handel, maar die zijn niet in elke situatie geschikt. Wel kun je standaard mycorrhizale schimmels toevoegen bij het zaaien of verspenen en verpotten in potgrond (die meestal vrij is van mycorrhizale schimmelsporen) of in combinatie met grondbewerking.
Herstel van bodemleven is de kern van wat wordt aangeduid als regeneratieve landbouw. Toevoegen van sporen van schimmels en bacteriën kan helpen. Het is net als bij mensen: de basis ligt in goede voeding, maar soms zijn er momenten dat supplementen of probiotica even van nut kunnen zijn.
verdieping
een andere visie: ‘planten voeden zich anders dan gedacht’
In het artikel ‘Planten voeden zich anders dan gedacht’ geeft Anton Nigten een iets andere visie op de voeding van planten door de bodem, met name waar het gaat om N. We leren standaard dat nitrificatie (vrijmaken van N door het bodemleven als nitriet (NO2) en nitraat (NO3)) een noodzakelijke stap is in het beschikbaar komen van N voor de plant. Anton Nigten stelt dat planten N (ook) in organisch gebonden vorm, als aminozuren, kunnen opnemen en dat dit in een goed werkende biologische grond ook de ‘hoofdroute’ moet zijn. Bovendien kunnen alle planten (niet alleen de vlinderbloemigen) N direct uit lucht opnemen. Indien deze werking wordt geoptimaliseerd hebben we N-kunstmest dus echt niet nodig. Maar ook: verkeerd gecomposteerd materiaal en drijfmest werken een optimale binding van N door de planten tegen. Dat betekent nogal wat voor de praktijk van de biologische land- en tuinbouw !
https://www.biojournaal.nl/article/9471568/planten-voeden-zich-anders-dan-gedacht/
Verdieping
Meer over het bodemvoedselweb
Veel van de de uitleg over het bodemvoedselweb is ontleend aan het boek Het bodemvoedselweb van Marc Siepman. Dit boek is niet digitaal beschikbaar, maar kan wel in de bibliotheek worden geleend. Het is ook hier te bestellen.
Marc Siepman heeft het denken vanuit en werken met het bodemvoedsleweb de naam 'humisme' gegeven. Volg hier gratis de online cursus over humisme, maak een gratis account aan.
Het belangrijkste wordt ook goed uitgelegd in deze video.
Interview met prof. dr. Lijbert Brussaard over de biologie van de bodem: De bodem onder ons bestaan, artikel Ekoland, februari 2017
Een kijkje in de bodem. Bodemleven zoals wormen, springstaartje, nematoden en schimmels in de bodem worden zichtbaar. Een hele microkosmos onder je voeten. Een filmpje van WUR Open Teelten
Meer over Regenwormen voor waterregulatie . Hier vind je ook info over opbouwen en onderhouden van een goede regenwormen-populatie.
verdieping Meer over bodemleven en regenwormen
Heel veel info over opbouw en beheer van organische stof in de bodem vind je in de brochure Organische stof: breng leven in de bodem (uitgave van Iperen B.V.). Je kunt deze hier bestellen. Uit deze brochure komt onderstaande tabel; die geeft een beeld van de onvoorstelbare hoeveelheden (micro-)organismen in de bodem en hun gewicht:
Een leuke samenvatting van wat je moet weten over regenwormen vind je op de pierenposter.
In dit webinar bodembiologie vertellen microbioloog Eline Keuning van Bioclear en lector bodembeheer Emiel Elferink van Van Hall Larenstein over
welke organismen in de bodem zitten,
welke functies ze daar vervullen, hoe je die kunt bevorderen
en hoe je inzicht krijgt in je bodembiologie.
Ook staan er antwoorden op een aantal veel gestelde vragen over bodemleven en het goed beheer en gebruik daarvan.