Hoofdstuk 5: Genetische modellen
Hoewel voor sommige diersoorten het volledige genoom in kaart is gebracht, kunnen we nog steeds niet ‘zien’ welke dieren in een populatie genetisch de beste dieren zijn. We kunnen het functionerende DNA nog niet in detail lezen. Daarom moeten we de genetische aanleg van een dier schatten gebaseerd op zijn eigen fenotype. Hoe we dat doen, wordt uitgelegd in het hoofdstuk over het rankschikken van dieren op basis van hun fokwaarde. In dit hoofdstuk bekijken we welk deel van de fenotypische variatie in prestaties binnen een populatie die we meten ook echt wordt veroorzaakt door genetische verschillen tussen dieren. Bijvoorbeeld, is een koe die gemiddeld 25 kg melk produceert in haar lactatie ook echt genetisch beter dan een koe die 15 kg per dag produceert? Is een paard dat altijd hoge scores krijgt in dressuur testen ook echt genetisch beter dan een paard dat lagere scores krijgt? En waarom presteert de volle zus van die fantastische jachthond niet ook uitmuntend met dezelfde trainer? De antwoorden op deze vragen hoeven niet allemaal hetzelfde te zijn. In dit hoofdstuk zullen we zien waarom.
Als we opnieuw naar het diagram met de 7 stappen van een fokprogramma kijken, zijn we aangekomen bij stap 4. In de vorige hoofdstukken hebben we het fokdoel geïdentificeerd en we hebben metingen aan fenotypes en genotypes en we hebben de stamboom verzameld. In dit hoofdstuk zullen we het genetische model definiëren. Dit model zullen we gebruiken als hulpmiddel om de metingen te vertalen in een set van criteria dat we kunnen gebruiken om dieren voor selectie op volgorde te zetten.