5.9 Eenvoudige methoden om de erfelijkheidsgraad te schatten
Ouder-nakomeling regressie
Er zijn methodes om de variantie componenten nauwkeurig te schatten, waarbij gecorrigeerd wordt voor een aantal systematische effecten. Deze variantie componenten kunnen worden gebruikt om de erfelijkheidsgraad te meten. Een mogelijk probleem is dat er voor een nauwkeurige schatting van de variantie componenten een redelijk groot aantal waarnemingen (dieren met waarnemingen en met stamboominformatie) nodig zijn. Als je een beperkt aantal waarnemingen hebt, of je hebt geen goede stamboominformatie van de dieren, dan is er een ‘lange halen snel thuis’ manier om een indruk te krijgen van de waarde van de erfelijkheidsgraad: de ouder-nakomeling regressie. Ouders geven de helft van hun allelen door aan de nakomelingen. Als de eigenschap die je wil onderzoeken alleen door genetica wordt bepaald, dan zou je verwachten dat je een regressie coëfficiënt van 1 vindt als je de gemiddelde prestatie van de ouders (Engels: mid-parent) op de x-as plot tegen de prestatie van de nakomeling op de y-as. Als de eigenschap deels wordt beïnvloed door de erfelijke aanleg dan verwacht je een regressie coëfficiënt tussen 0 en 1. De regressie coëfficiënt is een indicatie van hoeveel ouders en nakomelingen op elkaar lijken. Hierbij wordt aangenomen dat de enige factor die voor overeenkomst zorgt hun gemeenschappelijke genetische aanleg is. Met andere woorden: de regressie coëfficiënt is een schatting van de erfelijkheidsgraad.
In sommige situaties heb je geen waarneming van beide ouders, maar alleen van één van beide. Bijvoorbeeld in het geval dat het kenmerk alleen in mannelijke of vrouwelijke dieren voorkomt. In dat geval schat de regressie coëfficiënt niet de hele erfelijkheidsgraad, maar alleen de helft hiervan. In figuur 4 zie je een voorbeeld van de regressie van de schofthoogte van een aantal Arabieren op het gemiddelde van de schofthoogte van hun ouders. De geschatte regressie coëfficiënt, dus de erfelijkheidsgraad, is 0,64. Het geschatte snijpunt van 0.56 geeft aan dat de ouders systematisch groter zijn dan de nakomelingen. Het kan een teken van verandering in de omgeving tussen de twee generaties zijn. Dit kan gebeuren als de data in een stal gemeten was. Echter, het kan ook een mate van onnauwkeurigheid zijn bij het meten van de schofthoogte.Het heeft dan geen toegevoegde waarde de resultaten te bespreken.
Het is belangrijk te onthouden dat dit niet een nauwkeurige manier is om de erfelijkheidsgraad te meten. Als sommige families bijvoorbeeld in een optimale omgeving werden gehouden en de andere werden in een slechtere omgeving gehouden dan zal dit invloed hebben op de resultaten en de regressie coëfficiënt en de schatting van de erfelijkeheidsgraad zal daardoor toenemen. Hetzelfde geldt als de ouders in een andere omgeving worden gehouden dan de nakomelingen. In dit geval zal er een minder sterke relatie zijn tussen de prestatie van de ouders en dieren en daardoor zal de regressie coëfficiënt lager zijn. Gelukkig zijn er statistische technieken om deze systematische omgevingsinvloeden in acht te nemen bij de schatting van de erfelijkheidsgraad.