/
5.10 Misvattingen over de erfelijkheidsgraad

5.10 Misvattingen over de erfelijkheidsgraad

Er zijn een aantal misvattingen over de erfelijkheidsgraad. Enkele zullen we hieronder bediscussiëren.

Dit is een erg bekende misvatting en het komt oorspronkelijk van een misverstand over de definitie. Een erfelijkheid van 0,40 geeft aan dat 40% van alle fenotypische variatie van het kenmerk veroorzaakt wordt door de variatie in genotypen voor die eigenschap. Dit heeft een heel andere  betekenis dan de definitie dat in elke dier 40% van de expressie van het kenmerk wordt veroorzaakt door genen en dat de rest wordt veroorzaakt door andere invloeden.

Een erfelijkheidsgraad die groter dan 0 is geeft altijd aan dat genen een effect hebben op de expressie van het fenotype. De erfelijkheid wordt bepaald bij de grootte van de genetische variantie ten opzichte van de fenotypische variantie. Een lage erfelijkheidsgraad kan dus aangeven dat de genetische variantie laag is. Bijvoorbeeld, het aantal vingers aan een hand wordt voor een groot deel door de genen bepaald, maar omdat bijna iedereen vijf vingers aan elke hand heeft, is de genetische variantie toch laag.

Een lage erfelijkheidsgraad geeft niet direct aan dat de genetische variantie klein is. Het kan ook betekenen dat de error variantie groot is. En dit kan worden veroorzaakt door een grote invloed van de omgeving, maar ook door een onnauwkeurige dataverzameling. Bijvoorbeeld: ziekteresistentie zal afhangen van de genetische aanleg om die ziekte te kunnen weerstaan. Het probleem ligt hem in het meten van die aanleg. Wanneer je één keer in de praktijk gaat meten of een schaap besmet is met wormen, dan zal je dieren identificeren die op dat moment geïnfecteerd zijn met de wormen. Maar in de andere schapen kun je niet zien of ze nog niet zijn geïnfecteerd, of ze alweer beter zijn, of dat ze immuun zijn tegen de wormen. Met andere woorden: er zit veel onnauwkeurigheid in je waarnemingen. Omdat je aan ieder dier niet het correcte fenotype kan toeschrijven, krijg je een relatief grote error variantie en dus een lage erfelijkheidsgraad. Als je de registratie van wormeninfectie zou verbeteren, door bijvoorbeeld vaker te meten of je meetmethoden te verbeteren, dan krijg je een nauwkeurigere registratie van de aanleg van de schapen die de wormeninfectie kunnen weerstaan. Zo kun je dus een nauwkeurigere schatting maken van de genetische en omgevingsvariantie. De erfelijkheidsgraad kan nog steeds laag zijn als er niet veel genetische variatie bestaat, maar dit wordt in ieder geval niet meer veroorzaakt door onnauwkeurige fenotypes.

De erfelijkheidsgraad geeft de relatieve zwaarte aan van de genetische variantie in de fenotypische variantie in een specifieke populatie. Dit is gebaseerd op de waarden die je hebt geregistreerd op een specifiek moment. De grootte van de erfelijkheidsgraad hangt af van de genetische variantie in een populatie, maar ook van de invloed van de omgeving en van de nauwkeurigheid van de waarnemingen (zie misvatting 3). De genetische variatie in een populatie kan (een beetje) verschillen tussen populaties. Vooral als die andere populatie van een ander ras is. Maar ook binnen een populatie kan de erfelijkheidsgraad veranderen in de loop van de tijd. Bijvoorbeeld als de nieuwe waargenomen fenotypen met een nauwkeurigere methode worden gemeten. Of als de stal veranderd is sinds de laatste waarnemingen, waardoor de invloed van de omgeving veranderd is. Daarom wordt het aanbevolen de erfelijkheidsgraad regelmatig opnieuw te schatten.

Samenvattend: De erfelijkheidsgraad geeft aan welke proportie van de fenotypische variantie wordt bepaald door de additief genetische variantie, voor een specifieke populatie in een specifieke omgeving. De specifieke populatie bepaalt de additief genetische variantie, de specifieke omgeving bepaalt de omgevingsvariantie, even als de nauwkeurigheid van de registratie van de fenotypen zodat verschillen tussen dieren zichtbaar worden.

 



Related content

5.1 Fenotype en milieu in het leven van een dier
5.1 Fenotype en milieu in het leven van een dier
More like this
10.5: Het verband tussen de genetische bijdrage en het voorkomen van erfelijke gebreken
10.5: Het verband tussen de genetische bijdrage en het voorkomen van erfelijke gebreken
More like this
5.8 De erfelijkheidsgraad
5.8 De erfelijkheidsgraad
More like this
5.4 Polygene genetische variatie
5.4 Polygene genetische variatie
More like this
4.3 Fenotypen verzamelen, monogene en polygene kenmerken
4.3 Fenotypen verzamelen, monogene en polygene kenmerken
More like this
5.5 Variantie componenten
5.5 Variantie componenten
More like this