8.13: Het effect van aantal nakomelingen op de nauwkeurigheid
In figuur 5 zie je de relatie tussen het aantal nakomelingen van verschillende partners (de nakomelingen zijn dus halfbroers en –zussen) met waarnemingen voor het schatten van de fokwaarde van hun gemeenschappelijke ouder,en de nauwkeurigheid van de EBV van die ouder. De lijnen liggen op volgorde van erfelijkheidsgraad. Voor een eigenschap met een hoge erfelijkheidsgraad (0,8) zijn 10 nakomelingen voldoende om een nauwkeurigheid van 0,85 te behalen, terwijl je voor die nauwkeurigheid 48 nakomelingen nodig hebt voor een eigenschap met een erfelijkheidsgraad van 0,2. Hoe meer informatie beschikbaar is, in dit voorbeeld door veel nakomelingen, des te hoger wordt de nauwkeurigheid van de EBV. Zelfs met een lage erfelijkheidsgraad zal de nauwkeurigheid uiteindelijk de waarde van 1 benaderen. Echter, voor lage erfelijkheidsgraden moet je vaak erg (onrealistisch) grote aantallen nakomelingen hebben: met een erfelijkheidsgraad van 0,2 en 100 nakomelingen is de nauwkeurigheid ‘maar’ 0,917 en met 200 nakomelingen ‘maar’ 0,956. Een algemene regel is dat hoe hoger de nauwkeurigheid van de EBV is, des te minder is het aannemelijk dat die verandert als meer informatie (meer nakomelingen) beschikbaar komt. Eigenschappen gerelateerd aan vruchtbaarheid hebben vaak een lage erfelijkheidsgraad. Voor deze eigenschappen met massa selectie zal de nauwkeurigheid van de EBV laag zijn. Echter, als er heel veel nakomelingen worden geboren, zoals bij melkkoeien (stieren), varkens (beren), of kippen (hennen en hanen), kan de EBV uiteindelijk erg nauwkeurig worden geschat.
Dus:
Zelfs voor eigenschappen met een lage erfelijkheidsgraad kan de nauwkeurigheid tot 1 toenemen als informatie van voldoende nakomelingen beschikbaar is.