14.3: Het vaststellen van de risicostatus van rassen (2024)
De FAO besteedt veel aandacht aan het definiëren van de risicostatus van rassen. Dat is niet alleen een kwestie van aantallen dieren. Natuurlijk is dat een hoofdcriterium, maar er is meer: worden vrouwelijke dieren alleen gebruikt voor de zuivere fokkerij of worden ze meer of minder gebruikt voor kruisingen? Doorslaggevend is het voortplantingsvermogen (reproductive capacity) van de diersoort: produceert een vrouwelijk dier honderden nakomelingen per jaar, zoals het geval is in de commerciële pluimveefokkerij, of produceert een vrouwelijk dier gemiddeld één vervangend dier per tien jaar, zoals het geval is bij paarden? FAO gebruikt de criteria: niet in gevaar (not at risk), kwetsbaar (vulnarable), bedreigd (endangered) en kritisch (critical) om de risicostatus van een ras te kwalificeren. In onderstaande figuur kun je zien hoe dit uitpakt voor rassen van soorten met een hoog en laag voortplantingsvermogen:
De risicostatus van een ras kan worden gekoppeld aan het risico van feitelijk verlies aan genetische diversiteit (loss of diversity). Daaraan gerelateerd, kan het gekoppeld worden aan het risico van een toename van erfelijke gebreken (genetic defects) en een afname van het vermogen om te reageren op fluctuaties in de omgeving, op toevallige gebeurtenissen (susceptibility to random effects). De populatie wordt kwetsbaarder voor veranderingen in de omgeving omdat het risico bestaat dat (bijna) geen van de dieren de allelen draagt om daarmee goed om te gaan en te overleven. In een grotere populatie met meer genetische diversiteit is de kans dat er dieren zijn die de veranderingen aankunnen veel groter.