/
1.4 Meer aspecten

1.4 Meer aspecten


Bodemkwaliteit

Bomen werken als een soort nutriëntenpomp doordat ze nutriënten uit diepe grondlagen opnemen en deze vervolgens bovengronds vrijgeven na bladval. De bladval zorgt ook voor meer organische stof en organisch gebonden stikstof in de bodem in het perceel, wat bijdraagt aan betere waterhuishouding en bodemkwaliteit. Bomen geven ook beschutting tegen wind en zon, waardoor minder water verdampt in het akkerbouwgewas. Bij harde regenbuien en wind zorgen bomen voor tot 60% minder erosie. Bomen als bufferstrook tussen een perceel en een waterlichaam, kunnen zorgen voor 76–98% lagere nitraatconcentraties in het grondwater en 30-40% minder stikstofuitspoeling door de diepe en intensieve beworteling en nutriëntenopname.

Ziekten en plagen

Er is nog weinig bekend over het effect van agroforestry op ziekten en plagen in het akkerbouwgewas en natuurlijke plaagbestrijders. Een van de weinige studies vond een toename in natuurlijke vijanden (+24%) en een afname in de hoeveelheid plagen (-25%). Het effect hiervan op de gewasopbrengsten is niet bekend. Met te veel beschutting tegen de wind door de bomen is het mogelijk dat de hogere luchtvochtigheid zorgt voor een hoger risico op schimmelziektes. Aan de andere kant kunnen de gewassen weerbaarder worden door minder wind- en droogtestress. Daarnaast wordt verwacht dat de ruimtelijke afwisseling een barrière kan zijn tegen de verspreiding van ziektes.


Onkruid

De praktijkervaring leert dat de stroken met houtige gewassen meestal geen bronnen zijn van onkruid in de akkerbouwstrook. Maar om veronkruiding te voorkomen, is een goede keuze van een bodembedekker en het beheer daarvan van belang. De bodembedekker, zoals kruidenrijk gras, heeft ook een meerwaarde voor biodiversiteit. Door andere groeiomstandigheden naast de bomen kan de variatie in plantensoorten toenemen, waardoor vervelende onkruidsoorten onderdrukt worden.





De boomstrook wordt hier beheerd door alleen te maaien.



Biodiversiteit

In een agroforestry-systeem zorgt het houtige gewas en de onderbegroeiing in de boomstrook jaarrond voor een gevarieerd leefgebied voor veel diersoorten. Onderzoek toont dat agroforestry een grotere soortenrijkdom ondersteunen dan gewone akkerbouwpercelen, voor vogels zowel als planten, schimmels, insecten en zoogdieren. Grote effecten worden vooral gezien in vogels en bestuivers zoals wilde bijen en zweefvliegen. Het grootste effect van agroforestry op biodiversiteit wordt behaald in regio’s met voorheen weinig bomen en struiken en in grote percelen.



Houtige elementen zijn belangrijke schutplekken voor vogels en insecten.

Koolstofvastlegging

De koolstofvastlegging is hoog met agroforestry door vastlegging in wortels, stam en takken. Daarnaast zorgt ook organische stof aanvoer via bladval en de onverstoorde bodem in de boomstrook voor duurzame opbouw van koolstof in de bodem. Hoeveel koolstof vastgesteld wordt is afhankelijk van boomdichtheid, boom- of struiksoort, grondsoort, klimaat en beheer. Onderzoek toont dat de hoeveelheid organische stof in de bodem in en vlak naast de boomrijen het dubbele is vergeleken met de bodem in een akkerbouwperceel. De koolstofvastlegging ligt tussen de 0,9 en 3 ton koolstof per hectare per jaar met 113 bomen per hectare, afhankelijk van de groeisnelheid van de soort. Om dit in perspectief te plaatsen, bomenrijen rondom een perceel van 100x100m geeft ca. 50 bomen.


Concurrentie en microklimaat-effecten

In regio’s met veel wind en windschade kan agroforestry een gunstig microklimaat creëren waardoor de opbrengsten van het akkerbouwgewas omhooggaan. De opbrengstverhoging kan afhankelijk van het gewas tot 40% zijn. In een veldproef bleek dat de opbrengstverhoging in suikerbiet het totale productieverlies van 25% door de vervanging van suikerbiet-oppervlakte met boom-oppervlakte volledig compenseerde. Nabij de bomenrijen is er opbrengstderving door schaduweffecten en concurrentie voor water en nutriënten ondergronds. Deze concurrentie kan worden verminderd door te kiezen voor lagere houtige gewassen, bredere akkerbouwstroken en wortelsnoei of diep ploegen langs de boomstrook. Over het algemeen geldt dat er veel concurrentie is tot een afstand van ca. 1,6 keer de boomhoogte van de bomenrij. Positieve effecten op opbrengsten vinden plaats tot een afstand van de bomenrij van ca. 9,5 keer de boomhoogte. Met opbrengstderving naast de boomrijen en opbrengstverhoging door microklimaat-effecten verder van de bomenrij is het totale effect op gewasopbrengst toch neutraal of positief. De concurrentie tussen het houtige- en akkerbouwgewas is voornamelijk afhankelijk van de hoogte van de boom.


Bomen voor hout en biomassaproductie in windsingels verbeteren het microklimaat in de akkerbouwstroken.

Wet- en regelgeving

Een grote uitdaging bij de aanleg van agroforestry percelen is de wet- en regelgeving. Op landelijk niveau wordt geprobeerd om deze knelpunten op te lossen. Men heeft te maken met de Wet natuurbescherming bij de provincie, het bestemmingsplan van de gemeente en tot slot GLB-regelingen voor o.a. betalingsrechten. Voor meer informatie over deze regelingen zie Factsheet agroforestry 1.

  • De Wet natuurbescherming heeft regels met betrekking tot houtopstanden. Fruit- en notenbomen zijn geen houtopstanden, terwijl bomen voor hout of biomassa dat wel zijn. Bij meer dan 20 bomen bij elkaar of in een rij is er sprake van een houtopstand. Bij boomkap geldt dan herplantplicht en meldingsplicht.

  • In het bestemmingsplan kunnen er aanduidingen staan voor openheid in het landschap waardoor geen hoge bomen toegestaan zijn. Daarnaast is het belangrijk om ervoor te zorgen voor dat de aanplant niet resulteert in een bestemmingsverandering van landbouw naar natuur waardoor de grondwaarde fors daalt.

  • Alleen fruit en noot producerende bomen en struiken hebben een gewascode en geven dus recht op GLB-betalingsrechten per hectare.

  • Een bijkomende uitdaging voor gangbare telers is dat de toegestane gewasbeschermingsmiddelen voor akkerbouwgewassen anders zijn dan die voor houtige gewassen. Hierdoor moeten telers extra voorzichtig zijn met drift van middelen.