Gewas: Appel, Peer, Pruim, Kers, Bes en andere vruchtbomen en loofhoutsoorten
Wetenschappelijke naam: Operophtera brumata
Groep: Insecten
Vrouwtje van de kleine wintervlinder | Mannetjesmot van de kleine wintervlinder |
Uitgegroeide door wintervlinder beschadigde vrucht | Rups van de wintervlinder op eik, bron Eppo, foto Iris Bernardinelli - ERSA - Servizio fitosanitario - Friuli Venezia Giulia, Italy |
Schade aan onrijpe kersen, bron Eppo, foto Ilya Mityushev, Department of Plant protection of the Russian State Agrarian University - Moscow Timiryazev Agricultural Academy |
Klik op de afbeelding voor een vergroting.
© Copyright WUR, NVWA, Delphy, KAD, Landbrugsinfo
De kleine wintervlinder is een algemeen voorkomend en wijdverspreid insect, waarvan de rupsen schade kunnen veroorzaken aan veel loofgewassen, waaronder fruitbomen.
De wintervlinder dankt zijn naam aan het feit dat hij/zij in november en december vliegt en dan zijn eieren afzet. Schade ontstaat pas in het voorjaar als de rupsen vreten aan het blad, de bloemen en de jonge vruchten. Bij hoge dichtheden kunnen bomen geheel ontdaan worden van bladeren en bloemen. Schade aan de vruchten groeit uit tot diepe verkurkte gaten tot op het klokhuis. Vaak vallen deze vruchten vroegtijdig af, in elk geval zijn ze onverkoopbaar.
De mannetjesvlinder is ongeveer 15 mm lang, grijsbruin van kleur met fijne bruine randjes over de vleugels. In de herfst en de winter zijn deze motjes vaak op verlichte ruiten te vinden. Het vrouwtje is vleugelloos, slechts 6 mm lang en heeft lange poten. Zij is zwart van kleur met wittige haartjes. De rups is een spanrups, geelgroen van kleur met over de rug een onduidelijke donkere streep. Aan weerszijden van zijn lichaam lopen drie lichte strepen, waarvan er één precies over de ademhalingsopeningen loopt. De rups beweegt vrij door de boom.
De kleine wintervlinder heeft één generatie per jaar. Vanaf eind oktober tot eind december komen de vlinders uit de grond. De mannetjes vliegen en bevruchten de vrouwtjes die langs de stam omhoog kruipen om aan het uiteinde van de takken 100 tot 200 eieren af te zetten. De eieren worden per stuk gelegd in spleten in de schors.
De eieren komen uit in april, meestal kort na het openbreken van de knoppen. De jonge rupsen maken spinsels in de scheuttoppen en de bloemclusters en beginnen te vreten aan de nog niet ontvouwde blaadjes en later aan de bloemen.
In dit stadium laten de jonge rupsjes zich gemakkelijk aan een zijden draadje meevoeren met de wind en zorgen zo voor verspreiding binnen de boomgaard, maar ook vanuit omliggende vegetatie. De groeiende rups veroorzaakt steeds grotere schade tot aan begin juni. Dan laat hij zich op de grond vallen en verpopt in een cocon op 8 tot 10 cm diepte. Eind oktober verschijnen de eerste vlinders weer.
- Om te bepalen of bestrijding nodig is, kan de dichtheid van vlinders bepaald worden met behulp van feromoonvallen. Verder is het belangrijk om tijdens en na de bloei de bloemclusters en scheuttoppen te inspecteren op de aanwezigheid van jonge rupsen.
- Biologische bestrijding is mogelijk met een bacteriepreparaat op basis van sporen en kristallen van sporen van Bacillus thuringiensis. In het algemeen zijn jonge rupsen gevoeliger dan oudere rupsen, dus een tijdige inzet is nodig.
- Chemische bestrijding kan in april en mei toegepast worden op de rupsen. Daarvoor zijn diverse middelen voorhanden, waarmee eveneens bladrollers en andere rupsensoorten bestreden kunnen worden.
- Kennis van de aanwezigheid en dichtheid van de diverse rupsensoorten is van groot belang voor een effectieve bestrijding.