Licht legt een hele weg af voordat het door planten in de fotosynthese gebruikt kan worden om suikers te maken die het mogelijk maken bloemen en vruchten aan te leggen.
Het begint met zonlicht.
De straling die aankomt bij de kas wordt door de onderdelen van de kasconstructie (metaal, glas, schermen, lampen, etc.) gereflecteerd, geabsorbeerd of doorgelaten (transmissie). Wolken, glas en schermen kunnen de kwaliteit en verstrooiing van het licht veranderen.
Het licht dat wordt doorgelaten kan worden aangevuld met assimilatielampen.
Voordat het licht gebruikt kan worden in de fotosynthese moet het worden opgevangen door de bladeren van het gewas. Het bladoppervlakte van een gewas bepaalt o.a. de mate waarin licht wordt onderschept. Met de dichtheid van de planten (planten/m2) en gewashandelingen kan men invloed uitoefenen op de LAI en de hoeveelheid licht die wordt onderschept.
De bladoppervlakte index (Leaf Area Index ofwel LAI) drukt het oppervlakte blad uit per oppervlakte van de kas (m2/m2).
Met een hogere LAI vangt een plant meer licht. Bij een te hoge LAI concureren de bladeren van verschillende planten om het licht.
Het kost daarnaast suikers om de weefsels van de bladeren te onderhouden. De ideale LAI is afhankelijk van de verwachtte lichtsom.
5. Licht dat op een blad valt kan worden geabsorbeerd, gereflecteerd of doorgelaten.
Bladeren laten lage waardes zien van transmissie en reflectie in het paars-blauwe licht (400-500 nm), hogere waardes in groen (500-600 nm), gevolgd door een afname in geel en rood (530-700 nm). In het verrood (700-800 nm) nemen zowel de transmissie als reflectie sterk toe. De absorptie van licht door bladeren is het hoogst in paars-blauw licht (tussen 350-500 nm) en in een deel van het rood (670-690 nm). Groen licht (500-600 nm) en verrood licht (vanaf 700 nm) worden in relatief mindere mate geabsorbeerd.
Percentages reflectie, transmissie en absorptie van het licht (350 nm-750nm) vallend op de bovenzijde of de onderzijde van tomatenbladeren.
(6) De energie uit het geabsorbeerde licht wordt gebruikt in de fotosynthese. Fotosynthese is het proces in de bladeren waarbij CO2 via de huidmondjes opgenomen wordt en met behulp van de energie uit het licht omgezet wordt in suikers. De suikers die in de fotosynthese aangemaakt worden zijn de bouwstoffen die een plant nodig heeft om te kunnen groeien en weefsels, knoppen, bloemen en vruchten te maken.
(7) Fotosynthese vind plaats in de bladeren (sources). De geproduceerde suikers (C6H12O6) worden tussen de weefsels (sinks) van de plant verdeeld. Dit heet assimilaten verdeling (assimilate partitioning). Er gaan suikers naar:
De onderhoudsademhaling, om bestaande weefsels in stand te houden.
Nieuwe weefsels, voor de groei van de plant.
Reproductieve organen, de glastuinbouwproducten; bloemen en vruchten.
De kwantiteit en de kwaliteit van het licht hebben invloed op de hoeveelheid suikers die in het eindproduct terecht komen. Daarmee heeft licht invloed op de kwaliteit en de opbrengst van de producten. Assimilatiebelichting kan de kwantiteit en kwaliteit van het licht dat de planten bereikt beïnvloeden.
Schematische weergave van licht tot glastuinbouwproduct.
Rapporten & Artikelen
Assimilaten uit een komkommerblad: waar gaan ze heen? (2006)