Biologische teelt begint bij bemesting, maar bemesting is niet het hele verhaal. In hoofdstuk 2 hebben gezien dat een gezonde, levende, bodem de basis van een biologisch bedrijf is. Het principe is altijd: de bodem voeden, niet de plant voeden. Vaak is het idee: vervang de kunstmest die je vroeger gebruikte door organische mest met dezelfde inhoud aan N, P en K, dan teel je biologisch. Dat idee klopt niet. Het is eerder omgekeerd: wat maakt de bodem op dit perceel, voor dat gewas, in een bepaald jaar(getijde) al mogelijk, en hoeveel aanvullende bemesting is daar dan nog voor nodig ? Zo ga je efficiënt om met de beschikbare mest en voorkom je uitspoeling van niet opgenomen meststoffen.
...
Toepassing: de basisbemesting wordt in het algemeen voor het teeltseizoen ondergewerkt, traditioneel vooral door ploegen of spitten. Daarin komt wel verandering. Steeds meer wordt duidelijk dat diep ondergespit of -geploegd organisch materiaal niet goed (met name: niet aeroob) verteert en dat veel organisch materiaal en ook nutriënten hieruit verloren gaan. De ontwikkeling is naar oppervlakkiger grondbewerking (zie verder par. 3.2) en dus ook oppervlakkiger onderwerken, of zelfs niet onderwerken en aanbrengen als mulchlaag. Dan moeten de wormen het ploegwerk doen ! Op dat punt zal de praktijk zich de komende jaren verder ontwikkelen.
Dat geldt ook voor het moment van bemesten: steeds minder 'voor de winter' (waarna de akker geploegd en wel klaarligt voor het volgend seizoen), steeds meer kort voor zaaien of poten, of voor het inzaaien van een vanggewas. De ontwikkeling is naar zoveel mogelijk bedekt houden van de grond, met gewas, gewasresten of een vanggewas of groenbemester. De Dat is nodig door de steeds grotere onzekerheid over vorst in de winter (die vroeger de kluiten kapot moest vriezen) en meer inzicht in de werking van de bodem nopen daartoe. Als de (vaste) mest is voorgecomposteerd is toepassing bij een grondbewerking kort voor de teelt ook veel effectiever w.b. benutting van de nutriënten.
...