...
een stukje geschiedenis: van andere ideeën over landbouw naar zakelijkheid
De ontwikkeling van de biologische landbouw zou niet mogelijk zijn geweest zonder bevlogen en idealistische mannen en vrouwen, die zagen dat het anders moet en het ook deden. Pas vanaf de jaren '70 en '80 gaan ook zakelijke motieven voor omschakeling een grote rol spelen.
De biologische landbouw (in Nederland) is gestart vanuit de biologisch-dynamische landbouw. Die is gebaseerd op de zogenaamde landbouwcursus (1924) van Rudolf Steiner, grondlegger van de antroposofische filosofie. Dit was één van de eerste ‘alternatieve’ visies op de landbouw in al zijn aspecten. In 1926 werd het eerste biologische bedrijf in Nederland opgericht door Maria Tak van Poortvliet in de geest van deze landbouwcursus: de ‘Cultuurmaatschappij NV Loverendale’ op Walcheren in Zeeland, in gewijzigde rechtsvorm nog steeds bestaand. Tot de jaren '70 is slechts een klein aantal biologisch-dynamische bedrijven actief, voor een kleine groep consumenten, vaak in directe relatie met de producenten via de zogenaamde consumentenkringen.
De biologisch-dynamische (BD) beweging zorgde ook voor de eerste opleiding voor de biologische landbouw: het Warmonderhof, in 1947 gestart als particuliere school, in 1960 erkend als Rijks Middelbare Land- en Tuinbouwschool, sinds 1994 in Dronten gevestigd en nu nog actief als Aeres MBO Dronten.
Pas vanaf de jaren 60 zien we de opkomst van een nieuw type bedrijven dat zich niet BD noemt. Dit hangt samen met de opkomst van de milieubeweging en van een groep burgers (vooral jongeren) die kritisch staat tegenover de zich ontwikkelende consumptie-maatschappij. Belangrijk keerpunt was het verschijnen van het boek Silent Spring van Rachel Carson in 1962. Zij maakte als eerste de verwoestende effecten van het gebruik van pesticiden zoals DDT voor een groot publiek kenbaar. Vanaf die tijd ontstaan nieuwe biologische bedrijven die zich niet afficheren als biologisch-dynamisch. De motieven van deze nieuwe ondernemers komen veeleer voort uit zorg over de negatieve effecten op natuur en milieu van de (toen) gangbare landbouw: sterfte van vogels en vissen, verlies van bodemvruchtbaarheid, schaalvergroting en dergelijke. Vaak waren dat kleine bedrijven, opgezet door mensen zonder wortels in de landbouw. Zij vonden een nieuwe markt in de ‘alternatieve’ winkeltjes voor ‘natuurlijke’ voeding die in de grote steden opkwamen. Geleidelijk ontwikkelde zich ook groothandel en kwam er een eigen certificatie voor biologische (niet-BD) land- en tuinbouw. Zo professionaliseerde de biologische landbouw en zetten de groei in gang die we nog steeds zien.
P.M. geschiedenis EKO-certificaat, invoering Europees keurmerk
Met de groei, is in Nederland laat en traag op gang gekomen. Dat was mede het gevolg van de snelle ontwikkeling, en het grote succes, van de gangbare landbouw. De overheid heeft daar een belangrijk aandeel in gehad. Rond 1880 verkeerde de landbouw in Nederland in deplorabele staat: veel kleine bedrijven, uitputting van gronden en een algemene landbouwcrisis door de importen van goedkope granen uit Noord-m en Zuid Amerika. Rond die tijd zien we een actief overheidsbeleid ontstaan, langs de lijnen van onderzoek, onderwijs, voorlichting en kwaliteitscontrole. De voorlopers van de huidige WUR en van het groen beroepsonderwijs ontstonden in die periode, evenals de landbouwvoorlichting (aanvankelijk aan de opleidingen gekoppeld). Dat hele kenniscomplex zette vol in op gebruik van synthetische N en mineralen, ofwel kunstmest, en op bestrijdingsmiddelen. Lange tijd was er geen enkele aandacht voor de integrale werking van de bodem; de snelle bodemdegradatie door eenzijdig kunstmestgebruik werd pas slaat opgemerkt. De opkomst van coöperaties (die onder meer melkfabrieken opzetten) en standsorganisaties joegen ook de vernieuwing van de landbouw aan. Mede door de hoge grondprijzen in Nederland was en is de landbouw hier intensiever dan in grote delen van Europa, en het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen per ha. hoger. Ook hierin heeft de overheid een belangrijke rol gehad, vooral, na de Tweede Wereldoorlog, door het voortouw te nemen in een ingrijpende herverkaveling van bijna alle landbouwgebieden. In essentie is dit beleid tot rond 1990 niet wezenlijk veranderd. Dit gangbare denken en de goed georganiseerde en (zeker in economisch opzicht) succesvolle gangbare praktijk liet weinig ruimte voor alternatieven.
Toch waren er altijd ook wetenschappers, en ook praktijkmensen, die de negatieve effecten van de moderne landbouw zagen, en pleitten voor alternatieven. Vaak bevlogen mensen, met uitgesproken ideeën. De ontwikkeling van de biologische landbouw zou niet mogelijk zijn geweest zonder die bevlogen en idealistische mannen en vrouwen, die zagen dat het anders moet en het ook deden. Pas vanaf de jaren '70 en '80 gaan ook zakelijke motieven voor omschakeling een grote rol spelen.
De allereerste aanzetten tot biologische landbouw kwamen uit de, rond 1900 uit Duitsland overgewaaide, zgn. reform-beweging. Dit keerde zich vooral tegen 'industrieel' (bewerkt, gedenatureerd) voedsel en was voor vegetarisme. Uit die beweging kwamen enige biologisch werkende tuinderijen voort. Het principieel vegetarisme, en dus afwijzing van dierlijke mest, stond onder meer verdere groei in de weg.
De biologische landbouw, meer zoals we die nu kennen, is (in Nederland) gestart vanuit de biologisch-dynamische landbouw. Die is gebaseerd op de zogenaamde landbouwcursus (1924) van Rudolf Steiner, grondlegger van de antroposofische filosofie. Dit was één van de eerste ‘alternatieve’ visies op de landbouw in al zijn aspecten. De vraag naar die landbouwcursus kwam voort uit zorgen (in Duitsland) over grootschalige erosie en achteruitgang van de bodem, mede door kunstmestgebruik. Steiner koos voor opbouw en behoud van bodemvruchtbaarheid als basis voor de landbouw, Hij ging uit van een gemengd bedrijf, waarin het vee vooral in functie van de mestvoorziening werd gezien. In die visie pasten ook andere verhoudingen tussen landbouw, handel en consumenten.
In 1925 startte er al een eerste BD-tuinder in Voorthuizen, maar echt naar het model van een gemengd bedrijf in de geest van deze landbouwcursus werd In 1926 door Maria Tak van Poortvliet de ‘Cultuurmaatschappij NV Loverendale’ op Walcheren in Zeeland opgericht, in gewijzigde rechtsvorm nog steeds bestaand. Loverendale had lange tijd een voorlopersrol, met uitstraling tot in het buitenland; er werd ook veel onderzoek gedaan. Tot 1940 startten ruim 20, voornamelijk kleinschalige, BD-bedrijven. Tot de jaren '70 bestond de biologische landbouw overwegend uit een klein aantal biologisch-dynamische bedrijven. De biologisch-dynamische (BD) beweging zorgde ook voor de eerste opleiding voor de biologische landbouw: het Warmonderhof, in 1947 gestart als particuliere school, in 1960 erkend als Rijks Middelbare Land- en Tuinbouwschool, sinds 1994 in Dronten gevestigd en nu nog actief als Aeres MBO Dronten.
Pas vanaf de jaren 60 zien we de opkomst van een nieuw type bedrijven dat zich niet BD noemt. Dit hing samen met de opkomst van de milieubeweging en van een groep burgers (vooral jongeren) die kritisch stond tegenover de zich ontwikkelende consumptie-maatschappij. Belangrijk keerpunt was het verschijnen van het boek Silent Spring van Rachel Carson in 1962. Zij maakte als eerste de verwoestende effecten van het gebruik van pesticiden zoals DDT voor een groot publiek kenbaar. Vanaf die tijd ontstaan nieuwe biologische bedrijven die zich niet afficheren als biologisch-dynamisch. De motieven van deze nieuwe ondernemers komen veeleer voort uit zorg over de negatieve effecten op natuur en milieu van de (toen) gangbare landbouw: sterfte van vogels en vissen, verlies van bodemvruchtbaarheid, schaalvergroting en dergelijke. Vaak waren dat kleine bedrijven, opgezet door mensen zonder wortels in de landbouw. Zij vonden een nieuwe markt in de ‘alternatieve’ winkeltjes voor ‘natuurlijke’ voeding die in de grote steden opkwamen. Geleidelijk ontwikkelde zich ook groothandel en kwam de professionalisering en groei van de biologische landbouw in gang die we nog steeds zien.
Belangrijk hierin is de geleidelijke organisatie van de sector geweest en de ontwikkeling van certificatie. De vraag naar certificatie kwam uit de opkomende grotere winkels en zgn. verdeelcentra die garanties wilde voor de biologische kwaliteit van producten. In 1978 kwam de nieuwe Federatie van ecologische verdeelcentra met een eigen consulentschap dat ook advies en controle op zich nam. Er werden richtlijnen ontwikkeld voor wat 'ecologische' landbouw (toen de term voor bio naast de BD-landbouw, die zijn eigen richtlijnen had) wel en niet was; dat maakte toetsing en controle mogelijk. In 1985 kwam het eko-keurmerk tot stand als particulier keurmerk. Het waren vooral de grote winkelketens en supermarkten die hierom vroegen: zo konden zij gegarandeerd biologische producten in hun assortiment opnemen.
In die jaren was er bij de overheid geen bereidheid om een rol op te pakken in de ontwikkeling van biologische landbouw, bij voorbeeld door een wettelijke basis voor de certificatie. Dat veranderde pas rond 1990, vooral onder druk van Europa. vanaf 1987 werd er gewerkt aan een Europese verordening betreffende biologische landbouw; deze trad voor het eerst in 1991 in werking. Deze vereiste van de overheid vertaling in nationale regelgeving en het aanwijzen van een certificerend orgaan. Daarvoor werd in 1992 SKAL aangewezen; zo kreeg het EKO-keurmerk een wettelijke grondslag (later opgevolgd door het huidige 'groene blaadje'; zie verder hoofdstuk 5). Het Demeter-keurmerk, als particulier keurmerk voor BD-producten, bleef daarnaast bestaan.
Vanaf die tijd ontstaat ook enige overheidsbemoeienis met, en steun voor, de biologische landbouw. Opeenvolgende ministers legden in 1992, 1996 en in 2000 beleid vast in nota's. In hoofdlijn: beperkte steun, vooral voor omschakeling, middelen voor onderzoek en promotie, maar nadruk op de 'markt': niet overheidsbeleid maar de ontwikkelende vraag van consumenten moest bepalend zijn voor de groei van de biologische landbouw. Vanaf 1994 was er een omschakelpremie. In die periode ontstond ook de eerste aandacht voor biologisch in het groen onderwijs, naast het Warmonderhof. In 1994 startte de CAH in Dronten (nu Aeres Hogeschool Dronten geheten) met een eerste HBO-opleiding biologische landbouw (deze bestaat inmiddels niet meer; wel is in 2019 een minor Biologische landbouw van start gegaan).
De biologische landbouw organiseerde zich in die periode krachtiger. In 1992 richtten de, al langer bestaande, Nederlandse Vereniging van Ecologische Landbouw NVEL en de BD-vereniging samen Biologica op, dat zich vooral bezighield met kennisontwikkeling en met promotie en naamsbekendheid, in mindere mate ook belangenbehartiging.
- P.M. einde financiële steun en omschakelingspremie, overgang Biologica naar Bionext -
Na het idealistische begin in de jaren '70 zijn, met de groei in aantal bedrijven, biologisch areaal en schaal van de bedrijven, gaan ook zakelijke motieven voor omschakeling een rol gaan spelen. Biologische landbouw kan een keuze zijn wanneer grondsoort en andere omstandigheden een intensieve bedrijfsvoering in de weg staan. Een ander voorbeeld is het grote aantal omschakelaars in de jaren na de afschaffing van het melk-quotum, toen de melkprijs in de gangbare sector inzakte, maar in de biologische sector overeind bleef. In die jaren (2016, 2017) was er zelfs niet altijd plaats voor nieuwe toetreders bij de grote verwerkers van bio-melk. Maar hoe zakelijk ook de afwegingen, meestal spelen idealisme, het gevoel 'dat het anders moet' en een idee welke kant het dan wél op moet, een rol bij het omschakelen of bij het volhouden als biologische boer. Veel nieuwe bio-boeren hebben bij voorbeeld al een achtergrond in agrarisch natuurbeheer, of waren al bezig om de omgang met hun beesten anders aan te pakken. Biologisch is dan de logische volgende stap, en de stap die zorgt voor waardering. in de vorm van de hogere prijs voor biologische producten. In paragraaf 1.4 gaan we nog verder in op de motieven om te kiezen voor biologisch.
...