...
De ontwikkeling van biologische landbouw is in Nederland laat en traag op gang gekomen. Dat was mede het gevolg van de snelle ontwikkeling, en het grote succes, van de gangbare landbouw. De overheid heeft daar een belangrijk aandeel in gehad. Rond 1880 verkeerde de landbouw in Nederland in deplorabele staat: veel kleine bedrijven, uitputting van gronden en een algemene landbouwcrisis door de importen van goedkope granen uit Noord- en Zuid Amerika. Rond die tijd zien we een actief overheidsbeleid ontstaan, langs de lijnen van onderzoek, onderwijs, voorlichting en kwaliteitscontrole. De voorlopers van de huidige WUR en van het groen beroepsonderwijs ontstonden in die periode, evenals de landbouwvoorlichting (aanvankelijk aan de opleidingen gekoppeld). Dat hele kenniscomplex zette vol in op gebruik van synthetische N en mineralen, ofwel kunstmest, en op bestrijdingsmiddelen. Lange tijd was er geen enkele aandacht voor de integrale werking van de bodem; de snelle bodemdegradatie door eenzijdig kunstmestgebruik werd pas laat opgemerkt. De opkomst van coöperaties (die onder meer melkfabrieken opzetten) en standsorganisaties joegen ook de vernieuwing van de landbouw aan. Mede door de hoge grondprijzen in Nederland was en is de landbouw hier intensiever dan in grote delen van Europa, en het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen per ha. hoger. Ook hierin heeft de overheid een belangrijke rol gehad, vooral, na de Tweede Wereldoorlog, door het voortouw te nemen in een ingrijpende herverkaveling van bijna alle landbouwgebieden. In essentie is dit beleid tot rond 1990 niet wezenlijk veranderd. Dit gangbare denken en de goed georganiseerde en (zeker in economisch opzicht) succesvolle gangbare praktijk liet weinig ruimte voor alternatieven.
het begin: idealisten, biologisch-dynamische landbouw
Toch waren er altijd ook wetenschappers, en ook praktijkmensen, die de negatieve effecten van de moderne landbouw zagen, en pleitten voor alternatieven. Vaak bevlogen mensen, met uitgesproken ideeën. De ontwikkeling van de biologische landbouw zou niet mogelijk zijn geweest zonder die bevlogen en idealistische mannen en vrouwen, die zagen dat het anders moet en het ook deden. Pas vanaf de jaren '70 en '80 gaan ook zakelijke motieven voor omschakeling een grote rol spelen.
...
De biologisch-dynamische (BD) beweging zorgde ook voor de eerste opleiding voor de biologische landbouw: het Warmonderhof, in 1947 gestart als particuliere school, in 1960 erkend als Rijks Middelbare Land- en Tuinbouwschool, sinds 1994 in Dronten gevestigd en nu nog actief als Aeres MBO Dronten.
opkomst eco-landbouw, professionalisering en groei
Pas vanaf de jaren '60 zien we de opkomst van een nieuw type bedrijven dat zich niet BD noemt. Dit hing samen met de opkomst van de milieubeweging en van een groep burgers (vooral jongeren) die kritisch stond tegenover de zich ontwikkelende consumptie-maatschappij. Belangrijk keerpunt was het verschijnen van het boek Silent Spring van Rachel Carson in 1962. Zij maakte als eerste de verwoestende effecten van het gebruik van pesticiden zoals DDT voor een groot publiek kenbaar. Vanaf die tijd ontstaan nieuwe biologische bedrijven die zich niet afficheren als biologisch-dynamisch. De motieven van deze nieuwe ondernemers komen veeleer voort uit zorg over de negatieve effecten op natuur en milieu van de (toen) gangbare landbouw: sterfte van vogels en vissen, verlies van bodemvruchtbaarheid, schaalvergroting en dergelijke. Vaak waren dat kleine bedrijven, opgezet door mensen zonder wortels in de landbouw. Zij vonden een nieuwe markt in de ‘alternatieve’ winkeltjes voor ‘natuurlijke’ voeding die in de grote steden opkwamen. Geleidelijk ontwikkelde zich ook groothandel, met na 1973 uiteindelijk 9 regionale verdeelcentra, en kwam de professionalisering en groei van de biologische landbouw op gang die we nog steeds zien. Uit verschillende voorgangers ontstond in 1983 een eigen belangenbehartiger, de Nederlandse Vereniging voor Ecologische Landbouw NVEL.
Belangrijk hierin is de geleidelijke ontwikkeling van normstelling en certificatie geweest.. De vraag naar certificatie kwam uit de opkomende grotere winkels en zgn. verdeelcentra die garanties wilden voor de biologische kwaliteit van producten. In 1978 kwam de nieuwe Federatie van ecologische verdeelcentra met een eigen consulentschap dat ook advies en controle op zich nam. Er werden richtlijnen ontwikkeld voor wat 'ecologische' landbouw (toen de term voor bio naast de BD-landbouw, die zijn eigen richtlijnen had) wel en niet was; dat maakte toetsing en controle mogelijk. In 1985 kwam het eko-keurmerk tot stand als particulier keurmerk, mede ingesteld door de NVEL. Het waren vooral de grote winkelketens en supermarkten die hierom vroegen: zo konden zij gegarandeerd biologische producten in hun assortiment opnemen. Om deze garantie 'hard' te maken wordt in1987 de Stichting Keur Alternatief voortgebrachte Landbouwproducten SKAL opgericht.
In die jaren was er bij de overheid geen bereidheid om een rol op te pakken in de ontwikkeling van biologische landbouw, bij voorbeeld door een wettelijke basis voor de certificatie. Dat veranderde pas rond 1990, vooral onder druk van Europa. Vanaf 1987 werd er gewerkt aan een Europese verordening betreffende biologische landbouw; deze trad voor het eerst in 1991 in werking. Deze vereiste van de overheid vertaling in nationale regelgeving en het aanwijzen van een certificerend orgaan. Daarvoor werd in 1992 SKAL aangewezen; zo kreeg het EKO-keurmerk een wettelijke grondslag (later opgevolgd door het huidige 'groene blaadje'; zie verder hoofdstuk 5). Het Demeter-keurmerk, als particulier keurmerk voor BD-producten, bleef daarnaast bestaan.
Vanaf die tijd ontstaat ook enige overheidsbemoeienis met, en steun voor, de biologische landbouw. Opeenvolgende ministers legden in 1992, 1996 en in 2000 beleid vast in nota's. In hoofdlijn: beperkte steun, vooral voor omschakeling, middelen voor onderzoek en promotie, maar nadruk op de 'markt': niet overheidsbeleid maar de ontwikkelende vraag van consumenten moest bepalend zijn voor de groei van de biologische landbouw. Vanaf 1994 was er een omschakelpremie. In die periode ontstond ook de eerste aandacht voor biologisch in het groen onderwijs, naast het Warmonderhof. In 1994 startte de CAH in Dronten (nu Aeres Hogeschool Dronten geheten) met een eerste HBO-opleiding biologische landbouw (deze bestaat inmiddels niet meer; wel is in 2019 een minor Biologische landbouw van start gegaan).
De biologische landbouw organiseerde zich in die periode krachtiger. In 1992 richtten de, al langer bestaande, Nederlandse Vereniging van Ecologische Landbouw NVEL en de BD-vereniging samen Biologica op, dat zich vooral bezighield met kennisontwikkeling en met promotie en naamsbekendheid, in mindere mate ook belangenbehartigingDe professionalisering van de sector bracht ook organisatie voort. Uit verschillende voorgangers ontstond in 1983 een eigen belangenbehartiger, de Nederlandse Vereniging voor Ecologische Landbouw NVEL. In 1993 wordt door ondermeer NVEL en de vereniging van BD-boeren de stichting Biologica opgezet als brancheorganisatie voor vooral marktvergroting en consumenteninformatie. Later ontwikkelt Biologica zich verder tot ketenorganisatie waarbij ook de organisaties van de groot- en detailhandel en de verwerking zijn aangesloten.
Deze periode, de jaren '80 en begin jaren '90, waren niet makkelijk voor de biologische landbouw, mede door de economische stagnatie van die jaren. Het biologisch areaal bleef klein, het aantal bedrijven stagneerde op rond 250 begin jaren '80, en er was feitelijk overproductie voor alleen de 'eigen' markt van alternatieve winkels en verdeelcentra. Verdere groeimogelijkheid werd gevonden door meer opening naar het 'gangbare' circuit, met name de supermarkten. Vanaf ongeveer 1990 groeien areaal en aantal bedrijven weer, tot een voorlopig hoogtepunt van 1560 bedrijven in 2002 en een areaal van 2,5% biologisch in 2004. Op dat niveau is de biologische landbouw lang gebleven, om in de afgelopen jaren weer door te groeien (zie verder hoofdstuk 6).
overheidsbeleid: van afwijzend en passief naar - een beetje - ondersteunend
In die die jaren was er bij de overheid geen bereidheid om een rol op te pakken in de ontwikkeling van biologische landbouw, bij voorbeeld door een wettelijke basis voor de certificatie. Dat veranderde pas rond 1990, vooral onder druk van Europa. Vanaf 1987 werd er gewerkt aan een Europese verordening betreffende biologische landbouw; deze trad voor het eerst in 1991 in werking. Deze vereiste van de overheid vertaling in nationale regelgeving en het aanwijzen van een certificerend orgaan. Daarvoor werd in 1992 SKAL aangewezen; zo kreeg het EKO-keurmerk een wettelijke grondslag (later opgevolgd door het huidige 'groene blaadje'; zie verder hoofdstuk 5). Het Demeter-keurmerk, als particulier keurmerk voor BD-producten, bleef daarnaast bestaan.
Vanaf die tijd ontstaat ook enige overheidsbemoeienis met, en steun voor, de biologische landbouw. Opeenvolgende ministers legden in 1992, 1996 en in 2000 beleid vast in nota's. In hoofdlijn: beperkte steun, vooral voor omschakeling, middelen voor onderzoek en promotie, maar nadruk op de 'markt': niet overheidsbeleid maar de ontwikkelende vraag van consumenten moest bepalend zijn voor de groei van de biologische landbouw. Vanaf 1994 was er een omschakelpremie. Vooral het Pan van aanpak biologische landbouw van minister Van Aartsen (1996) was erg positief over biologische landbouw. Deze leidde tot meer middelen voor omschakeling en promotie, maar niet tot echt andere beleidsinstrumenten; de markt bleef voorop staan.
In die periode ontstond ook de eerste aandacht voor biologisch in het groen onderwijs, naast het Warmonderhof. In 1994 startte de CAH in Dronten (nu Aeres Hogeschool Dronten geheten) met een eerste HBO-opleiding biologische landbouw (deze bestaat inmiddels niet meer; wel is in 2019 een minor Biologische landbouw van start gegaan).
Vanaf de jaren rond 2000 is het landbouwbeleid vooral gericht op verdere liberalisatie en marktwerking, en dat merkt ook de biologische sector. De ministers Brinkhorst en Veerman onderschreven nog steeds het doel van verdere groei van de bio-sector, maar kwamen steeds meer terug op directe financiële ondersteuning. Het voortouw kwam bij de 'marktpartijen' te liggen. In 2001 kwam nog een groot ondersteuningsbedrag beschikbaar, maar dat werd vooral ingezet voor professionalisering van de keten, marktontwikkeling en promotie en voorlichting voor consumenten, en voorkennisontwikkeling en onderzoek. Via een reeks convenanten Marktontwikkeling biologische landbouw (2001, 2004) werd de inzet van deze middelen en het aandeel en de rol van de ketenpartners hierin vastgelegd. De omschakelpremies werden echter vanaf 2003 beëindigd. In 2007 wordt definitief ingezet op 'verdere groei op eigen kracht': in 2011 zal alle steun voor marktontwikkeling worden beëindigd.
- P.M. einde financiële steun en omschakelingspremie, overgang Biologica naar Bionext -
...