Versies vergeleken

Sleutel

  • Deze regel is toegevoegd.
  • Deze regel is verwijderd.
  • Formattering is gewijzigd.

Biologische teelt begint bij bemesting, maar bemesting is niet het hele verhaal. In hoofdstuk 2 hebben gezien dat een gezonde, levende, bodem de basis van een biologisch bedrijf is. Het principe is altijd: de bodem voeden, niet de plant voeden.  Vaak is het idee: vervang de kunstmest die je vroeger gebruikte door organische mest met dezelfde inhoud aan N, P en K, dan teel je biologisch. Dat idee klopt niet. Het is eerder omgekeerd: wat maakt de bodem op dit perceel, voor dat gewas, in een bepaald jaar(getijde) al mogelijk, en hoeveel aanvullende bemesting is daar dan nog voor nodig ? Zo ga je efficiënt om met de beschikbare mest en voorkom je uitspoeling van niet opgenomen meststoffen.

...

  1. principes biologische landbouw
    In hoofdstuk 2 hebben we al gezien dat biologische landbouw altijd start vanuit de bodem. Het begint met het opbouwen van een levende en goed bewerkbare bodem, anders gezegd een bodemvoedselweb dat optimaal presteert voor het type gewassen dat we telen. De bemesting, maar ook de bodembewerking (par. 3.2), moeten dat ondersteunen. Omgekeerd 'levert' een levende bodem ook, door optimale mineralisatie en mobilisatie van nutriënten en door N-binding door stikstofbindende bacteriën in de bodem (naast die door de vlinderbloemige gewassen en groenbemesters). Een goed gestabiliseerde biologische bodem heeft minder mest nodig dan een net omgeschakelde; een toestand die vaak pas na 5 of meer jaren wordt bereikt. Het effect van een bepaald soort mest op bodemleven, organische stof en structuur is altijd zeker zo belangrijk in de afwegingen als de geleverde nutriënten. Tot slot hoort bij het ecologisch principe dat keuzes ook worden gemaakt om kringlopen zo veel mogelijk te sluitenworden gesloten. Ook dat bepaalt welke keuzes worden gemaakt. Dat betekent onder meer ten eerste mest die zoveel mogelijk (nu minimaal 65%70%) van de biologische veehouderij komt en ten tweede het sluiten van kringlopen door waar mogelijk reststromen en afvalproducten van eigen bedrijf en uit de verdere keten te gebruiken. De BD-landbouw gaat hierin nog een stapje verder: er mag niet meer mest worden gebruikt dan het bedrijf zelf als gemengd bedrijf zou kunnen produceren (zelfs als het bedrijf niet gemengd is maar mest moet aanvoeren van een biologisch of BD-bedrijf); dat betekent dus altijd 100% biologische mest.
  2. nutriëntenbehoeften van het gewas
    Vervolgens gaat het erom wat een bepaald gewas op een bepaald perceel nodig heeft voor een optimaal product. Dat is het zelfde type berekening dat ook in de gangbare teelt wordt gebruikt. Daarbij spelen ook nalevering uit voorgewassen en gewasresten en uit vanggewassen en groenbemesters een rol. Bemesting is immers altijd aanvullend. De benodigde hoeveelheid moet wel  passen binnen de wet- en regelgeving en de regels voor de biologische landbouw (zie bij 3.). Dat kan nog heel wat gepuzzel opleveren.
  3. regels biologische landbouw, mestwetgeving
    Voor de biologische landbouw gelden grenzen aan de hoeveelheden N en P die via dierlijke mest mogen worden opgebracht en voor de herkomst hiervan (minimaal 70 % van biologische herkomst); de BD-landbouw hanteert hiervoor een nog wat strengere norm. Biologische bedrijven moeten zich echter ook houden aan de regels die voor alle bedrijven gelden. Ook deze stellen een grens aan de hoeveelheid N en P uit dierlijke mest (dezelfde als die voor de biologische landbouw, echter voor bio zonder de mogelijkheid van derogatie voor weilanden), maar ook stikstofgebruiksnormen en fosfaatgebruiksnormen. De stikstofgebruiksnormen bepalen de totale hoeveelheid N die voor een bepaalde teelt mag worden ingezet, zowel uit organische meststoffen als uit kunstmest. De fosfaatgebruiksnorm (organisch + mineraal) varieert per grondsoort. Gedachte hierachter is dat niet meer N en P mag worden opgebracht dan door het gewas wordt opgenomen, om uitspoeling van N en P zoveel mogelijk te beperken. Omdat de biologische landbouw geen minerale N-meststoffen gebruikt kan de gebruiksruimte per gewas niet worden aangevuld met kunstmest; gemiddeld over het hele bedrijf bepaalt de grens aan N in de dierlijke mest dus wat maximaal mag worden aangevoerd. Voor P (en de overige macro- en micro-nutirënten) is wel enige aanvulling met minerale meststoffen mogelijk; zie hiervoor par. 2.2. Deze regels zijn vaak beperkend omdat voor een optimale N-levering voor een bepaald gewas soms meer mest nodig is dan de gebruiksruimte voor P toelaat. Het wordt dan puzzelen met de verschillende teelten en verschillende mestsoorten om voor zowel N als P voldoende te kunnen mesten. 

...