Versies vergeleken

Sleutel

  • Deze regel is toegevoegd.
  • Deze regel is verwijderd.
  • Formattering is gewijzigd.

Biologische teelt begint bij bemesting, maar bemesting is niet het hele verhaal. In hoofdstuk 2 hebben gezien dat een gezonde, levende, bodem de basis van een biologisch bedrijf is. Het principe is altijd: de bodem voeden, niet de plant voeden.  Vaak is het idee: vervang de kunstmest die je vroeger gebruikte door organische mest met dezelfde inhoud aan N, P en K, dan teel je biologisch. Dat idee klopt niet. Het is eerder omgekeerd: wat maakt de bodem op dit perceel, voor dat gewas, in een bepaald jaar(getijde) al mogelijk, en hoeveel aanvullende bemesting is daar dan nog voor nodig ? Zo ga je efficiënt om met de beschikbare mest en voorkom je uitspoeling van niet opgenomen meststoffen.

...

Wat betekent dat nu in de praktijk ? Daar komt wat rekenwerk bij kijken. De meeste tabellen met rekenwaarden die je daarvoor nodig hebt vind je in het - tabellenboek - (P.M. link toevoegen)de tabellenbundel Mest en mineralen (in de Verdieping).

stap 1: teeltplan

De puzzel start met je teeltplan. Dat bepaalt wat je op een bepaald perceel gaat telen, maar ook welke teelten eraan voorafgaan en erop volgen. De vruchtopvolging in het teeltplan is om meerdere redenen heel belangrijk (zie verder par. 3.3), maar ook voor de bemesting. Gewasresten leveren bij vertering nutriënten voor het volgend gewas; hoeveel verschilt per soort. Ook een voorafgaand vanggewas of een groenbemester levert nutriënten. Dit is vooral van belang voor de N-voorziening. Daar kun je in het teeltplan rekening mee houden: door veel-vragende teelten af te wisselen met minder vragende teelten, door N-leverende gewassen en groenbemesters (vlinderbloemigen zoals erwten, bonen, luzerne en klavers) vooraf te laten gaan aan veel N-vragende gewassen en door gewassen die leiden tot afbraak van organische stof in de bodem (vooral intensieve teelten zoals groenten en koolgewassen) af te wisselen met gewassen die de bodem ontzien en weer opbouwen (zgn. rustgewassen, vooral granen). Met de tabel Stikstoflevering in het tabellenboek kun je de levering globaal uitrekenen. Tot slot: ook de organische mest (en andere organische materialen zoals compost) uit voorgaande teeltseizoenen levert nog nutriënten, de zgn. nalevering. Opgebrachte mest levert maar een deel van de nutriënten in het teeltseizoen; de rest van de nutriënten spoelt uit (liefst zo min mogelijk, natuurlijk) en verbindt zich met de organische component van de bodem, om in latere jaren weer beschikbaar te komen (mobilisatie). Dit wordt uitgedrukt in de zgn. werkingscoëfficiënt van de onderscheiden mestsoorten; zie een tabel in het tabellenboek de tabellenbundel en in de RVO-tabellen (Verdieping).

...

Van alle gewassen is bekend hoeveel N, P en K en ook micro-nutriënten (sporenelementen) zo opnemen om tot een oogstbaar product te komen. Hiervoor zijn verschillende tabellen beschikbaar. In de praktijk is vooral N beperkend voor een voldoende product, dus is het zaaks hiervoor een goede berekening te maken. Het Tabellenboek bevat een tabel Stikstofbehoefte. Hierbij kun je uitrekenen hoeveel er voor een bepaalde teelt op een bepaald perceel tijdens het teeltseizoen beschikbaar moet zijn. Zie dit als een grove indicatie, want de praktijk is uiteindelijk toch anders, ook afhankelijk van o.m. het weer (b.v. meer of minder uitspoeling, snellere of langzamer mineralisatie door temperatuurverschil). Bovendien wordt in de biologische teelt uitgegaan van een lagere N-behoefte dan in de gangbare, mede omdat gewassen minder worden 'opgejaagd'. Zo ontstaat een robuuster en minder ziekte-gevoelig gewas. In de tabel Stikstofbehoefte (tabellenbundel) wordt uitgegaan van een N-behoefte van 60% van wat in de gangbare teelt wordt aangehouden. 

...

Nu je weet wat er van voorgaande teelten en vanggewassen en groenbemesters en uit nalevering achterblijft (uitkomst stap 1) en wat de komende teelt nodig heeft (uitkomst stap 2) kun je globaal uitrekenen hoeveel er moet worden aangeleverd door de mest. Dit verschilt dus per teelt/perceel; bemesting is nooit 'standaard'. Beschikbaar zijn al de nutriënten uit gewasresten en ondergewerkte vanggewassen en groenbemesters en de nalevering van de mest uit voorgaande jaren . Ook moet je er rekening houden dat een goed levend bodemvoedselweb altijd wat stikstof levert door stokstofbindende bodembacteriën. Ook is er altijd wat depositie van stikstof uit de lucht (P.M. cijfers ? ). Vervolgens is bekend hoeveel nutriënten de verschillende soorten mest, compost enz. leveren. Zie hiervoor de tabel Stikstoflevering in het tabellenboekde tabellenbundel. Een andere tabel is het overzicht Samenstelling Organische meststoffen van Nutrinorm. ( N.B. De verschillende tabellen laten vaak kleine verschillen zien: het gaat om gemiddelden, gevonden in verschillende onderzoeken. Beschouw de uitkomst dus eerder als een indicatie dan als een exact getal. Als het er echt heel precies op aankomt (b.v. in verband met de gebruiksnormen, zie hieronder) dan is bemonsteren en laten analyseren van de mest die je wilt gebruiken aan te bevelen). Je hebt nu een goede indicatie van de hoeveelheid nutriënten die je met de mest moet aanvoeren, en omdat je nu weet wat de verschillende soorten organische mest en andere organische stoffen (compost enz.) leveren kun je de hoeveelheid en het soort mest bepalen die je voor de komende teelt nodig hebt.

...

Nu je weet hoeveel nutriënten je uit mest moet aanvoeren en dus hoeveel mest en wat voor mest (met meer N, of juist met meer P enz.) kun je beslissen welke mestsoorten je daadwerkelijk gaat toepassen, en hoe. Daar komen in de biologische landbouw nog wat overwegingen bij kijken. Er zijn heel veel soorten mest, die allemaal in een bepaalde hoeveelheid (en evt. in combinatie) de vereiste nutriënten leveren, maar wat is nu goede mest voor de biologische praktijk ?

Mestkwaliteit: in het algemeen geldt: goede mest is mest die de kwaliteit van de bodem, het levend bodemvoedselweb, opbouwt en ondersteunt. Dat is vooral mest die makkelijk door het bodemleven wordt afgebroken en opgenomen (immobilisatie), en die via het bodemleven de nutriënten geleidelijk vrijgeeft zodat ze goed en zo volledig mogelijk door het gewas worden benut. Dan hebben we het vooral over vaste, voorgecomposteerde mest en over de verschillende soorten compost. Ook maaimeststoffen vallen hieronder, mits oppervlakkig ondergewerkt of als mulch toegepast (zodat de 'versnipperaars' in het bodemvoedselweb ze goed kunnen aanpakken). Voorgecomposteerde mest is altijd strorijk (of verrijkt met ander C-leverend materiaal) met het oog op een goede C/N verhouding. Zulke mest wordt bij voorkeur toegepast als basisbemesting, voorafgaand aan de teelt ondergewerkt.

Dunne mest, zoals drijfmest, gier, digestaat e.d., heeft een veel snellere werking: nutriënten komen sneller beschikbaar voor het gewas. Dunne mest ondersteunt echter de kwaliteit van de bodem veel minder, of kan zelfs negatief uitwerken; ook geeft het een groter risico op uitspoeling. Toch kan dunne mest soms worden toegepast als aanvullende mest, voor gewassen die in een bepaalde fase van de teelt veel N en/of P vragen. Het gaat dan om na-bemesting, niet om de basisbemesting. Vereiste is dat de nutriënten uit deze nabemesting snel en zo volledig mogelijk door het gewas worden opgenomen, ook om uitspoeling te voorkomen. Een teveel kan echt schadelijk zijn. Bovendien gelden de gebruiksnormen (zie bij Stap 3) binnen één seizoen voor basis- en evt. na-bemesting gezamenlijk.

Na-bemesting is overigens een mogelijkheid die zich door nieuwe technieken snel ontwikkelt. Het wordt b.v. steeds makkelijker om meststoffen gedroogd in korrelvorm toe te passen, ook tijdens het teeltseizoen. Dat maakt precisie-bemesting mogelijk. Een voorbeeld is een proef met nabemesting in aardappelen, omdat de stikstofbehoefte van aardappelen vooral aan het eind van de teeltcyclus (bij de knolvorming) optreedt. Grootschalige toepassing hiervan vergt wel nieuwe technieken. Daar gaan we komende jaren meer van zien. Daarbij blijft het principe: mest die de bodem ondersteunt eerst, na-bemesting alleen aanvullend. Voor de BD-landbouw geldt hiervoor een aparte norm: minstens 60% vaste mest of compost, maximaal 40% drijfmest en maximaal 20 % plantaardige hulpmeststoffen of digestaat. Dat kan ook in de 'gewone' bio-landbouw een goede richtlijn zijn.

Biologische kwaliteit meststoffen: voor de biologische landbouw geldt de (wettelijke) norm dat aangevoerde mest voor minstens 65% van een biologisch bedrijf afkomstig is. Dat percentage zal de komende jaren stapsgewijs worden verhoogd. Daarbij geldt wel de eis: alleen gangbare mest van bedrijven met weidegang of uitloop, dus niet uit de intensieve veehouderij (voor de meer precieze regels zie de SKAL-pagina Voorwaarden teelt, in de Verdieping bij par. 2.2). Voor de BD-landbouw geldt: voor 100% van biologische of BD-herkomst. Uitgangspunt is kringloop-landbouw, en dan vooral de kringloop binnen de biologische keten. Er is op dit moment echter nog niet voldoende dierlijke mest uit de biologische veehouderij beschikbaat voor een 100%-norm voor de hele bio-landbouw. Aanvoer van mest van een gangbaar bedrijf betekent insleep van residuen van bestrijdingsmiddelen, onder meer in het gebruikte stro, en van antibiotica, ontwormingsmiddelen e.d.. Liever niet, dus, tenzij het echt niet anders kan.

Mest of compost: werken heel verschillend, en worden voor deels verschillende doelen gebruikt. Dierlijk mest heeft een relatief lage C/N verhouding (dus relatief veel N ten opzichte van de organische component) en werkt dus vooral als 'mest', aanvoer van nutriënten via het bodemleven. Er zijn hierin overigens heel grote verschillen tussen de verschillende soorten mest; die bepalen de toepassingsmogelijkheden: zie bij mestkwaliteit (voor een overzicht zie de Tabellenbundel). Compost heeft een hoge C/N-verhouding (weinig N t.o.v. de organische component) en werkt vooral door het opbouwen van de organische component van de bodem. Goede compost heeft een groot aandeel stabiele organische stof die goed in de bodem wordt opgenomen en daar pas heel geleidelijk weer afbreekt. Compost is dus van grote waarde voor de opbouw en het behoud van de bodemvruchtbaarheid. Hetzelfde geldt voor mulch, in het algemeen ook plantaardig materiaal met een hoge C/N-verhouding maar niet of minder voorverteerd. Let wel: ook compost en mulch bevatten nutriënten, die wel bij de bepaling van de hoeveelheid mest (Stap 3) en de toepassing van de gebruiksnormen moeten worden meegeteld.

Toepassing: de basisbemesting wordt in het algemeen voor het teeltseizoen ondergewerkt, traditioneel vooral door ploegen of spitten. Daarin komt wel verandering. Steeds meer wordt duidelijk dat diep ondergespit of -geploegd materiaal niet goed (met name: niet aeroob) verteert en dat veel organisch materiaal en ook nutriënten hieruit verloren gaan. De ontwikkeling is naar oppervlakkiger grondbewerking (zie verder par. 3.2) en dus ook oppervlakkiger onderwerken, of zelfs niet onderwerken en aanbrengen als mulchlaag. Dan moeten de wormen het ploegwerk doen ! Op dat punt zal de praktijk zich de komende jaren verder ontwikkelen. Dat geldt ook voor het moment van bemesten: steeds minder 'voor de winter' (waarna de akker geploegd en wel klaarligt voor het volgend seizoen), steeds meer kort voor zaaien of poten, of voor het inzaaien van een vanggewas. De ontwikkeling is naar zoveel mogelijk bedekt houden van de grond, met gewas, gewasresten of een vanggewas of groenbemester. De steeds grotere onzekerheid over vorst in de winter (die vroeger de kluiten kapot moest vriezen) en meer inzicht in de werking van de bodem nopen daartoe. Als de (vaste) mest is voorgecomposteerd is toepassing bij een grondbewerking kort voor de teelt ook veel effectiever w.b. benutting van de nutriënten.

Compost, en varianten daarop zoals Bokashi, worden of heel oppervlakkig ingewerkt of op de bodem aangebracht en evt. afgedekt met mulch (grove compost en bokashi, dat minder volume verliest dan compost, kunnen ook als mulch worden toegepast). Compost werkt vooral door het activeren van het bodemleven, en dat speelt zich vooral in de toplaag van de bodem af. Diep onderspitten of -ploegen van compost is zinloos.