In vivo
In Nederland stimuleert de Stichting Zeldzame Huisdierrassen (SZH) het levend bewaren van oorspronkelijke Nederlandse rassen. Er bestaan meer dan 70 rasverenigingen en stamboeken die in meer of minder mate met de SZH verbonden zijn. Oorspronkelijke Nederlandse rassen zijn rassen die al meer dan 40 jaar en 6 generaties in Nederland zijn. Het gaat om 7 runderrassen, 2 varkensrassen, 4 paardenrassen, 8 schapenrassen, 3 geitenrassen, 9 hondenrassen en 7 konijnenrassen. Daarnaast is er nog een heel groot aantal kippen, duiven, ganzen en eendenrassen.
De SZH helpt de rasverenigingen en de fokkers op drie verschillende manieren: 1) het monitoren van de rassen en de ontwikkeling en evaluatie van fokprogramma’s, 2) het verhogen van de bewustwording in de politiek en de maatschappij voor de waarde van oorspronkelijke Nederlandse rassen onder andere door het maken van onderwijsmateriaal en 3) het stimuleren van het gebruik van deze rassen in natuurbeheer en in het produceren van streekproducten voor een kleinschalige markt.
Het grootste genetische probleem van de zeldzame rassen is de(hoge) verwantschap tussen de dieren van het ras en het gevaar van inteelt. In nauwe samenwerking met het Centrum voor Genetische bronnen Nederland (CGN) krijgen rasverenigingen advies hoe ze de toename in verwantschap en inteelt kunnen afremmen. In deze samenwerking zorgen SZH en CGN er ook voor dat van de mannelijke dieren van de zeldzame rassen sperma wordt ingevroren in de genenbank van het CGN en dat zo nodig dit sperma ook weer actief wordt gebruikt in de fokprogramma’s.
In vitro
In Nederland is het CGN verantwoordelijk voor het bewaren van de genetische diversiteit in een genenbank. Het gaat hierbij om de genetische diversiteit van alle rassen van landbouwhuisdieren (boerderijdieren) die op dit moment in Nederland aanwezig zijn en benut worden. Het gaat dus niet alleen om de oorspronkelijke Nederlandse rassen, maar ook om de rassen en selectielijnen die door fokkerijorganisaties momenteel volop gebruikt worden. In de genenbank is vooral sperma opgeslagen in vloeibare stikstof. Bij runderen betreft het de stieren van fokkerijorganisaties (25 doses per stier) en de stieren van de zeldzame rassen (400 doses per stier, meestal verzameld op het bedrijf waar ze staan). Bij de varkens wordt elke 10 jaar een steekproef genomen van beren van selectielijnen die op KI-stations staan en zo mogelijk wordt er sperma ingevroren van KI-beren van de twee zeldzame rassen. Bij de kippen en de andere vogelsoorten wordt sperma gewonnen op een centrale plaats en ingevroren en opgeslagen bij het CGN. Bij de honden is een begin gemaakt met het invriezen van sperma van reuen van de oorspronkelijke Nederlandse rassen. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de genenbankcollectie in 2013:
Het levend bewaren van een ras en het bewaren van een ras in een genenbank vormen samen de beste strategie. Op deze manier kun je het ras nu gebruiken en je stelt het ras veilig mocht de levende populatie om welke reden dan ook te klein worden of uitsterven. De genenbank kan een belangrijke steun in de rug zijn voor zeldzame rassen en kan helpen een zeldzaam ras weer beter op de kaart te zetten.De FAO besteedt veel aandacht aan het definiëren van de risicostatus van rassen. Dat is niet alleen een kwestie van aantallen dieren. Natuurlijk is dat een hoofdcriterium, maar er is meer: worden vrouwelijke dieren alleen gebruikt voor de zuivere fokkerij of worden ze meer of minder gebruikt voor kruisingen? Doorslaggevend is het voortplantingsvermogen van de diersoort: produceert een vrouwelijk dier honderden nakomelingen per jaar, zoals het geval is in de commerciële pluimveefokkerij, of produceert een vrouwelijk dier gemiddeld één vervangend dier per tien jaar, zoals het geval is bij paarden? FAO gebruikt de criteria: niet in gevaar (not at risk), kwetsbaar (vulnarable), bedreigd (endangered) en kritisch (critical) om de risicostatus van een ras te kwalificeren. In onderstaande figuur kun je zien hoe dit uitpakt voor rassen van soorten met een hoog en laag voortplantingsvermogen:
...
De risicostatus van een ras kan worden gekoppeld aan het risico van feitelijk verlies aan genetische diversiteit (loss of diversity). Daaraan gerelateerd, kan het gekoppeld worden aan het risico van een toename van erfelijke gebreken (genetic defects) en een afname van het vermogen om te reageren op fluctuaties in de omgeving, op toevallige gebeurtenissen (susceptibility to random effects). De populatie wordt kwetsbaarder voor veranderingen in de omgeving omdat het risico bestaat dat (bijna) geen van de dieren de allelen draagt om daarmee goed om te gaan en te overleven. In een grotere populatie met meer genetische diversiteit is de kans dat er dieren zijn die de veranderingen aankunnen veel groter.
...
Onderliggende pagina's (weergave met onderliggende items) |
---|