...
Ieder jaar worden aan alle selecties die op het rassenperceel staan verschillende waarnemingen gedaan. Deze waarnemingen worden uitgevoerd aan de hand van een Europese standaard. Alle Europese landen die CGO uitvoeren en lid zijn van de EUFRIN (European Fruit Research Institutes Network) Working Group gebruiken deze Europese standaard. In deze standaard staat een criterium voor het uitvoeren van waarnemingen.
Veldwaarnemingen
Bloei. In het voorjaar wordt de bloei waargenomen. We kijken dan naar de periode dat een boom in bloei staat en of de boom veel of weinig bloemen heeft.
Beurtjarigheid. Ook wordt opgemerkt wanneer de bomen beurtjarigheid vertonen. Bomen die beurtjaargevoelig zijn dragen in sommige jaren veel vruchten en in andere jaren weinig tot geen vruchten. Hiervoor moet een selectie wel meerdere jaren gevolgd worden. In de eerste paar jaar moet de productie nog op gang komen. De beurtjarigheid kan beter worden waargenomen in volgroeide bomen.
Groei van de bomen. Ook wordt er gekeken naar de groei van de boom. Hierbij worden geen hele precieze metingen gedaan. Vooral opmerkzaamheden worden genoteerd. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een deel van de takken veel kale stukken heeft, waardoor er geen vruchten kunnen groeien (verkaling).
Ziektegevoeligheid. Heel belangrijk is de gevoeligheid voor ziekten en plagen, met name vruchtboomkanker (Neonectria galligena), schurft (Venturia inaequalis) en meeldauw (Podosphaera leucotricha) zijn belangrijke ziekten. Bij vruchtboomkanker gaan er cellen dood waardoor de sapstroom wordt tegengehouden. Dit zorgt ervoor dat een boom minder vruchten kan dragen, of takken sterven af. In het ergste geval moet de hele boom gerooid worden. Schurft is vaak kort na de bloei zichtbaar op de bladeren. Op beide kanten van het blad ontstaan ronde vlekken, die steeds groter worden. De bladeren sterven sneller af en sommige bomen verliezen hun blad al deels in de zomer. Bij een vroege aantasting zijn vruchten in de oogsttijd sterk verkurkt. Meeldauw kan zorgen voor een aantasting op de bladeren en de vruchten van appel en peer. Op de bladeren (meestal aan de onderkant) groeit wit schimmelpluis. Wanneer de aantasting erger wordt dan kunnen bladeren gaan krullen en verdrogen, wat er uiteindelijk voor zorgt dat de bladeren afvallen. Deze aantasting aan de bladeren zorgt voor een mindere groei van de boom. Je kunt meeldauw op de vruchten herkennen aan een netvormige verruwing. Dit zorgt ervoor dat de vruchten vaak niet meer verkocht kunnen worden als eerste klas. Meer informatie over deze ziekten kunt u vinden op de beeldenbank van Groenkennisnet (https://wiki.groenkennisnet.nl/display/BEEL/Beeldenbank).
Eerste rui, juni rui en vroege val. Vlak na de bloeiperiode wordt waargenomen wanneer de eerste rui plaatsvindt. Bij de eerste rui vallen de kleine niet goed gezette vruchten af, omdat de bloemen niet goed bestoven zijn. In juni kunnen er opnieuw niet goed ontwikkelde of beschadigde vruchten vallen (junirui). Het vallen van vruchten vlak voor de oogst noemen we vroege val. Dit is een raseigenschap en komt vaker voor bij zomerrassen.
Oogstwaarnemingen. Tijdens de pluk worden de vruchten gewogen en geteld. Daaruit kan de gemiddelde productie in kg/boom worden berekend en het gemiddeld vruchtgewicht.
Bijzonderheden in het gewas. Opvallendheden in nieuwe selecties worden altijd genoteerd. Sommige selecties zijn gevoelig voor zonverbranding. Door oververhitting ontstaat een gele vlek op de vruchten, waarop de appels snel kunnen gaan rotten. Dit is met name bij een zomer met hele hoge temperaturen en een sterke zonstraling. Ook kunnen er verschijnselen in selecties ontstaan zoals, het geel worden van bladeren of het afsterven van takken. Vaak is niet direct duidelijk wat de oorzaak is van bepaalde afwijkingen in de gezondheid van de bomen.
Labwaarnemingen
Vruchtkenmerken. Het gewicht en de uniformiteit van de vruchten wordt bepaald. Supermarkten willen het liefst een homogeen product met een gangbare maat. Deze maat is tussen de ca 75mm en de 85mm. Er wordt bij het 1e fase CGO niet heel streng gekeken naar de maat. De bomen zijn nog erg jong en daardoor is er nog niet altijd voldoende balans in de boom, waardoor sommige selecties veel verschil in maat hebben, wat mogelijk minder zal worden als de boom ouder is. Daarbij kun je door vruchtdunning op een goede vruchtmaat aansturen. Het onderzoek naar de dunbehoeftigheid van een ras hoort bij het 2e fase rassenonderzoek (zie hfst 2e fase onderzoek).
Smaak. De smaak is een van de belangrijkste criteria. Het beoordelen van de smaak is niet gemakkelijk, omdat iedere persoon een eigen smaakvoorkeur heeft. Een aantal basispunten zijn wel goed te beoordelen zoals: sappigheid, knapperigheid, zoet/zuur balans en meligheid. Als een vrucht echt niet smaakt of de vrucht wordt heel snel melig dan is dit geen kanshebber om een nieuw ras te worden.
Verruwing. Verruwing komt zowel bij appels en peren voor. Op de schil vormt zich kurkweefsel doordat er cellen dood zijn gegaan. Sommige rassen zijn hier heel gevoelig voor. Er zijn veel factoren van invloed op het ontstaan van verruwing, dit zijn onder andere weersinvloeden, de gevoeligheid van een ras voor verruwing, het wel of niet virus vrij zijn van een ras en de groeikracht van een boom (Gildemacher P.R., 2000). Sterk verruwde vruchten kunnen niet als 1e klas worden verkocht. Selecties die erg gevoelig zijn voor verruwing maken daarom weinig kans om een nieuw ras te worden.
Hardheid. De hardheid van de vrucht geeft aan hoe stevig de vrucht is. Deze hardheid wordt bepaald met een penetro meter. De hardheid kan snel verminderen wanneer appels bij kamertemperatuur liggen. Deze terugloop van hardheid is ras afhankelijk.
Snelle afleving. Naast dat vruchten snel zacht kunnen worden, kunnen ze ook achteruit gaan op andere kenmerken. Voorbeelden hiervan zijn: meligheid, het bruin worden van het klokhuis en het rotten van het vruchtvlees.
Brix waarde. Een Brix waarde geeft aan hoe hoog het suikergehalte in de vrucht is. De Brix-waarde is een maat voor de hoeveelheid opgeloste suiker in een waterige vloeistof en geeft aan hoeveel massaprocent van de vloeistof uit fructose bestaat. De Brix waarde bereken je door een kleine hoeveelheid vrucht sap te druppelen op het glas van een Brix-meter (refractometer).
Vetheid. Iedere appel heeft een waslaag die zorgt voor bescherming tegen onder andere schimmels, bacteriën en het uitdrogen van de vrucht. Naarmate de vrucht langer wordt bewaard kan deze laag meer vloeibaar worden, waardoor de appel vettig aanvoelt. Het is per ras verschillend hoe snel en in welke mate deze vettigheid optreed. Een Jonagold appel wordt bijvoorbeeld snel vet en een Elstar appel minder snel. Vettigheid maakt de vrucht minder aantrekkelijk om op te eten. Een vrucht die na bewaring erg snel vet is, wordt daardoor lager beoordeeld.
Imager. Recent is door de Wageningen Universiteit een apparaat ontwikkeld dat heel nauwkeurig het uiterlijk van een krat vruchten kan vastleggen. Je kunt zelf een krat met appels of peren in het apparaat schuiven, waarna een foto kan worden gemaakt. Deze foto komt in een computer systeem terecht. Vervolgens kunnen allerlei waarnemingen worden gedaan aan deze foto. Zo kan bijvoorbeeld worden berekend wat het precieze percentage blos is van de vruchten, daarvan kunnen heel gemakkelijk grafieken worden gemaakt. Ook kunnen afwijkingen worden waargenomen aan de schil. Op deze manier ben je niet meer afhankelijk van de persoon die de vruchten beoordeeld, maar kun je exact de kenmerken van een vrucht beschrijven. In de bijlage staan een aantal plaatjes met mogelijkheden van deze imager.
Smaakonderzoek
Het is heel lastig om te bepalen of de smaak van een appel of peer goed is. Smaken verschillen nu eenmaal. Daarom is het belangrijk om te weten wat de consument van een nieuwe selectie vindt. Om hierachter te komen voeren we smaakonderzoek uit.
...
De verschillende selecties worden maximaal 4 of 5 jaar getoetst. Na deze periode moet er een keuze worden gemaakt of een bepaalde selectie een kandidaat is voor het worden van een nieuw ras of dat de selectie gerooid moet worden. Als een selectie niet goed uit de beoordelingen komt dan wordt deze gerooid. Dit gaat altijd in overleg met de raseigenaar, omdat het ras op contractbasis is toegestuurd. Het is mogelijk dat een bedrijf uit het consortium geïnteresseerd is in een nieuwe selectie die wordt getoetst. Dit bedrijf kan dan via ons contact opnemen met de raseigenaar. De raseigenaar bepaalt zelf of zij ook potentie zien in de nieuwe selectie. Als dit zo is dan gaat een selectie naar het CGO 2e fase onderzoek.
CGO 2e Fase
In de tweede fase worden op verschillende locaties in Nederland en/of in andere landen bomen van deze selectie aangeplant. Meestal worden er per locatie tussen de 20 en de 100 bomen geplant. Wanneer het vrij zeker is dat een ras op de markt gaat komen dan worden meer bomen aangeplant in de 2e fase. Dit zijn dan enkele duizenden bomen per locatie. In het 2e fase onderzoek wordt bekeken of de selectie echt geschikt is om een nieuwe ras te worden. Doordat er meer bomen geplant zijn en op meerdere locaties wordt duidelijk hoe een selectie reageert op verschillende omstandigheden, zoals klimaat, een ander teeltsysteem, verschillende grondsoorten. Ook zal er een beter beeld ontstaan van de productie over de jaren heen. Tijdens de 2e fase worden afhankelijk van de selectie verschillende proeven gedaan. Dit kan gedaan worden voor het verbeteren van de vruchtzetting, chemisch dunnen, bewaring, bemesting, de vruchtkwaliteit, de opkweek en de snoei methode van de selectie. Uiteindelijk zorgt deze informatie ervoor dat een fruitteler die in de toekomst het ras gaat aanplanten een technische handleiding heeft voor de teelt van het ras.
...