Gewas: Peen
Wetenschappelijke naam: Psila rosae F
Groep: Insecten
Larve wortelvlieg op wortel | Schadebeeld door wortelvlieg |
Klik op de afbeelding voor een vergroting.
© Copyright PPO, NVWA (PD), DLV, KAD, Landbrugsinfo
De wortelvlieg is een van de belangrijkste plagen in de Nederlandse peenteelt.
Ze kunnen ook schade aanrichten in knolselderij, snijselderij en peterselie. Vrijwel overal in Nederland waar peen geteeld wordt, komt aantasting voor. De wortelvlieg kan in een jong peengewas al voor flinke schade zorgen. Wanneer de maden de hoofdwortel van de peen beschadigen, zal de plant zich trachten te herstellen door boven de aantasting nieuwe adventiefwortels (wondweefselwortels) te vormen. De wortels worden hierdoor erg ruig. Bij droogte zullen veel planten wegvallen omdat door de aantasting ook de voedsel- en sapstroom is geblokkeerd.
De aantasting in een volgroeid gewas is het bekendst. Een oppervlakkige aantasting, als gevolg van vreterij van de maden, geeft meestal alleen roestkleurige vlekjes op zijwortels en hoofdwortel. Bij grotere aantastingen ontstaan gangen in de hoofdwortel. Op plaatsen waar het cambium (het weefsel dat zorgt voor de diktegroei) beschadigd is, vindt geen diktegroei meer plaats. De wortel gaat dan insnoeringen vertonen. Vindt de aantasting in een groeiend gewas plaats, dan zal het weefsel rondom de gangen nog wel verder uitgroeien. De opperhuid boven de gangen barst, waardoor de gangen breder worden. Bij late aantasting, als de peen al is gevormd, vindt men slechts smalle gangen en soms kleine geïsoleerde beschadigde plekken.
De wortelvlieg komt bij de eerste vlucht tevoorschijn uit poppen, die meestal op een diepte van 4 tot 15 cm in de grond zitten. De vlieg begeeft zich naar het grondoppervlak. Vrij snel na het boven komen zoeken mannetjes en wijfjes elkaar op om te paren, hetgeen vooral op beschutte plaatsen gebeurt zoals ruige grasbermen met een helling, maar ook hagen, struikgewassen enzovoorts. Vanuit deze luwteplaatsen vliegen de wijfjes meestal aan het eind van de middag naar een peengewas, waar zij hun langwerpige eieren in groepjes of afzonderlijk afzetten in of op de grond rondom de voet van de planten. De afgezette eieren kunnen door regen en wind omlaag zakken, zij komen dan terecht in een gunstig milieu en staan niet bloot aan weer en zonneschijn.
De gemiddelde levensduur van de vliegen is twee weken. Met de wind kan de vlieg zich over grote afstanden verplaatsen. Na ongeveer acht dagen komen uit de gelegde eieren maden, die zich aanvankelijk voeden met de fijnere zijwortels. Bij het groter worden beginnen zij ook de hoofdwortel aan te vreten en dringen vervolgens binnen, waar zij gangen tot in het merg van de wortel kunnen maken. Tijdens hun groei vervellen de maden tweemaal, waarbij zij voor iedere vervelling uit de wortel komen. Na de vervelling boort de made zich in dezelfde wortel of een naburige wortel. Mede daardoor neemt het aantal aangetaste wortels in de loop van het seizoen toe. Iedere made kan dus meerdere planten aantasten. In een wortelperceel veroorzaakt dit de typische komvormige plekken of haarden. De maden kunnen in de zomer 4-7 weken oud worden, afhankelijk van de temperatuur. In een warme zomer zullen zij vlugger volgroeid zijn dan in een koele zomer. Als de maden volgroeid zijn, gaan zij verpoppen. Daarvoor kruipen zij weer uit de wortel. Bij de verpopping verkort de made zichzelf en de huid verandert in een stevig chitinepantser. Uit de poppen komt later een nieuwe generatie vliegen. De leeftijd van de poppen kan variëren van één week in de zomer tot bijna één jaar voor overwinterende exemplaren.
In Nederland kennen we drie vluchten van de wortelvlieg. Allereerst is dat de voorjaarsvlucht die van eind april tot eind juli plaats heeft. De vliegen kunnen uit twee typen poppen komen. Het ene type is voor de winter gevormd en is gedurende de winter in rusttoestand. Het tweede type brengt als made in de wortel de winter door en verpopt zich in het voorjaar. Bij de verschijningsduur spelen de rusttoestand en het weer in het voorjaar een grote rol. Bij een warm voorjaar kunnen de in het voorjaar gevormde poppen zich snel ontwikkelen en al vroeg vliegen opleveren. Een zachte winter kan betekenen dat de voor de winter gevormde poppen, een langere ontwikkelingsduur hebben. De zomervlucht duurt van half juli tot in september. Het begin van deze vlucht kan sterk verschillen en is afhankelijk van de voorgeschiedenis van de poppen. Droogte, voedselgebrek en droge warme perioden kunnen tot noodverpopping leiden. Deze poppen hebben een langere ontwikkelingsduur als gevolg van onvolledig ontwikkelde maden. Een regenbui stimuleert de poppen zodanig dat dan ineens veel vliegen verschijnen, die dan naar bossages vliegen maar waarschijnlijk ook naar een maïsgewas, dat als luwte kan dienen. De herfstvlucht kan plaats hebben van september tot eind november.
Om de wortelvlieg effectief te bestrijden, is het belangrijk te weten wanneer de vlieg aanwezig is, wanneer ze verschijnen, hoelang de vluchten duren, welke invloeden een rol spelen en hoeveel vluchten en generaties er per jaar zijn. Bij de vroeg gezaaide peen (zonder plastic) kan de eerste aantasting van de peen door de wortelvlieg reeds half mei worden verwacht.
- De wortelvlieg kan vanaf eind april tot in november in het veld aanwezig zijn. Dit houdt in, dat in deze periode steeds eieren van de wortelvlieg in de peenvelden kunnen worden afgezet. Het gewas moet dus constant beschermd worden tegen de maden van de wortelvlieg.
- Een ruime rijenafstand van 50 en 75 cm zoals toegepast wordt bij de teelt van grove peen zorgt voor een lager aantastingspercentage. Bij de teelt van fijne peen verkiest men meestal een nauwe plantafstand om een hoge opbrengst van een fijne sortering te halen. Als men genoegen kan nemen met een lagere opbrengst, kan het zinvol zijn om ook bij deze teelt een ruimere afstand te kiezen dan gebruikelijk. Door ruim te zaaien beperkt men de schade van de wortelvlieg.
- Het opruimen van schuilplaatsen, zoals heggen of struikgewas en het kort houden van bermen, vermindert de paringsmogelijkheid en de kans op aanwezigheid van wortelvlieg. Bedenk wel dat deze plekken ook vele nuttige insecten, zoals gaas- en zweefvliegen, herbergen.
- De wortelvlieg kiest zijn waardplant mogelijk op zijn aantrekkende geuren. Deze komen waarschijnlijk sterker vrij als wortels en stengels van een waardplant worden beschadigd; onder andere bij het schoffelen en wieden.
- Schoffelen of wieden maakt de grond los en open, waardoor de afgezette eieren in een gunstiger milieu komen.
- Beregenen in droge perioden kan het uitkomen van eieren van de wortelvlieg bevorderen. Ook bevordert het de activiteiten van de maden, waardoor het aantal beschadigde wortels zal toenemen.
- Door bij de oogst zoveel mogelijk wortelresten te rooien en af te voeren en of te vernietigen, zorgt men voor een lage voorraad maden en vervolgens poppen in de grond en dus voor een lage voorjaarspopulatie van de wortelvlieg. Dit geldt ook voor andere schermbloemigen.
- Door insectengaas van 1,35 x 1,35 mm over een perceel te trekken worden wortelvliegen 'buitengesloten'.
- Op intensieve bedrijven kan combinatieteelt met ui-achtigen interessant zijn. De gewassen verspreiden een onaangename geur die de wortelvlieg weghouden. Dit wordt in vergelijkend onderzoek niet altijd bevestigd.
De bestrijding van de wortelvlieg komt neer op het doden van de jonge maden. Hiervoor brengen we een insecticide in de bovenste grondlaag of op het zaad. Wortelen die voor 1 juni geoogst worden, hoeven niet met een insecticide behandeld te worden. Bij een normale zaaitijd, dat wil zeggen vanaf half april, behandelen we de grond kort voor het zaaien. Middelen voor zaadbehandeling en gewasbehandeling zijn te vinden in de Gewasbeschermingsgids of op www.ctb-wageningen.nl .
Bij de teelt van winterwortelen met een rijenafstand van 75 cm wordt vaak een rijenbehandeling of gecoat zaaizaad met insecticide toegepast. Onder normale omstandigheden zijn de toegelaten middelen in staat om het gewas drie maanden te beschermen tegen de wortelvlieg. Dit betekent dat peen die langer dan drie maanden op het veld staat, een tweede behandeling nodig heeft. Deze tweede behandeling wordt twee tot drie maanden na zaaien uitgevoerd.