Spring naar het einde van metadata
Ga nar het begin van metadata

You are viewing an old version of this content. View the current version.

Vergelijk met huidige View Version History

Versie 1 Volgende »

3.1 Microbiologische risico’s

Risico’s op voedselveiligheid in teelt, opslag, verwerking en transport van gewassen en geoogste producten ontstaan door overdracht van micro-organismen. Micro-organismen die risico’s vormen voor voedselveiligheid kunnen virussen, bacteriën en schimmels zijn. Micro-organismen zijn ééncellige levensvormen (bacteriën, schimmels) of deeltjes (virussen) en zijn onzichtbaar met het blote oog en reukloos in lage aantallen en kunnen daarom ongemerkt worden overgedragen op (geoogste) gewassen en voedingsproducten. Daarbij komt dat bacteriën en schimmels zich kunnen vermeerderen in, en rondom planten [kader 7, rhizosfeer] en op deze wijze en zich verspreiden over geoogste producten en daaruit voortkomende voedingsmiddelen. Aanwezigheid van ziekteverwekkende bacteriën in (te hoge dichtheden) in voedingsmiddelen [kaders 1, 2, 3, 4] kan leiden tot afkeuring van het product, waarvoor de producent wettelijk verantwoordelijk is.

 Kader 7. Rhizosfeer.

De rhizosfeer is de zone in grond die wordt beïnvloed door de plant. Planten kunnen de microbiologische samenstelling van de bodem sturen door het uitscheiden van stoffen (wortel exudaten) en afgestorven wortel- en andere plant-gerelateerde delen en hiermee micro-organismen te voorzien van plaatsen voor aanhechting en mogelijkheden om planten binnen te dringen. Deze processen gezamenlijk leiden ertoe dat de microbiologische samenstelling in rhizosfeer grond wezenlijk verschilt ten opzichte van niet bewortelde (bulk) grond. Uitscheiding van eenvoudig afbreekbare stoffen in de vorm van suikers, organische zuren, aminozuren en andere stoffen zorgen voor aantrekking van bodemmicro-organismen (rekrutering), verhoging van de metabole activiteit en vermeerdering van micro-organismen. In het kader van transmissie van voedselpathogenen naar planten werd in het PPS project over transmissie van humaan pathogenen [kader 6] veronderstelt dat ziekteverwekkers zouden kunnen profiteren van het verhoogde voedselaanbod in de rhizosfeer. Dit bleek ook zo te zijn, wat resulteerde in hogere dichtheden en een aanzienlijk langere verblijftijd van ziekteverwekkers bij plantenwortels.

 Kader 1. E. coli/ STEC.

Escherichia coli is een bacteriesoort die algemeen in darmen van mens en dier voorkomt. Deze soort behoort tot de groep van Gram-negatieve bacteriën (Familie Enterobacteriaceae) en kenmerkt zich door optimale groei bij 37°C (meest voorkomende temperatuur bij warmbloedige dieren), mogelijkheid tot groei in afwezigheid van zuurstof en gevoeligheid voor hoge temperaturen (vanaf 55°C). Vanwege de algemene aanwezigheid van E. coli in darmstelsels van mens en dieren wordt deze bacteriesoort als indicator gebruikt voor fecale besmetting van water en dit wordt uitgedrukt in het ‘coli-getal’. In principe is E. coli niet pathogeen voor de mens en is deze bacteriesoort zelfs nuttig voor het functioneren van het darmstelsel. Een laag coli-getal hoeft daarom nog niet tot risico’s voor de gezondheid te leiden, maar het geeft wel aan dat water in contact is geweest met dierlijke en/ of menselijke ontlasting. Echter, er zijn varianten die genen hebben verkregen die E. coli tot een ziekteverwekker maken en/ of resistent maken tegen uiteenlopende groepen van antibiotica. E. coli varianten die ziekteverwekkende genen bevatten kunnen misselijkheid, buikpijn en soms ook buikloop veroorzaken. Deze soorten kunnen ook resistent zijn tegen antibiotica en zijn bij ziekte daarom soms moeilijk te bestrijden zijn. Extreme varianten van ziekte-veroorzakende E. coli zijn de STECs (Shigatoxine producerende E. coli) en deze varianten bezitten één of meer genen die verantwoordelijk zijn voor productie van een gifstof, het zogenaamde Shigatoxine, dat inwendige bloedingen bij de mens kan veroorzaken. STEC en de, in klinische literatuur omschreven variant EHEC (Enterohemorragische E. coli), zijn ziekteverwekkend en kunnen na orale inname ernstige schade aan inwendige organen veroorzaken die de dood tot gevolg kan hebben. E. coli O157:H7 en O104:H4 zijn EHEC varianten die tot ziekte-uitbraken na consumptie van plantaardig voedsel hebben geleid, maar er zijn meer varianten bekend. Inname van lage aantallen STEC (1 – 10 cellen) kan al tot infectie leiden, vandaar dat er een zero tolerantie is voor STEC op voedingsmiddelen. Voor meer informatie over E. coli/ STEC wordt doorverwezen naar de webpagina van het RIVM (https://www.rivm.nl/e-coli-escherichia-coli ).

 Kader 2. Salmonella Typhimurium.

De volledige taxonomische naam is Salmonella enterica subspecies enterica serovar Typhimurium en dit wordt over het algemeen afgekort tot Salmonella Typhimurium. S. Typhimurium behoort net zo als E. coli tot de groep van Gram-negative bacteriën (familie Enterobacteriacea) en groeit ook optimaal bij 37°C, kan bij lage zuurstof concentraties groeien en is ook gevoelig voor temperaturen boven de 55°C. De gehele groep van S. Typhimurium is pathogeen en kan bij orale inname in lage dichtheden al leiden tot ziekteverschijnselen, waaronder (buik) pijn, koorts en diarree. Verdere informatie over deze ziekteverwekker kan gevonden worden op de webpagina van het RIVM (https://lci.rivm.nl/richtlijnen/salmonellose ).

  • Geen labels