Voortplanting
In de het hoofdstuk voortplanting word de voortplantingscyclus van de geit beschreven. Vervolgens wordt de bronst, bronstsynchronisatie, kunstmatige inseminatie, (schijn)dracht en aflammeren behandeld.
De geit heeft een duidelijk bronstseizoen. Onder invloed van het korter worden van de dagen, een geringere lichtintensiteit en het dalen van de temperatuur begint normaal het bronstseizoen van een geit pas ongeveer in augustus. De meeste geiten worden bronstig in oktober of november.
De geit is na vijf á zes maanden geslachtsrijp. In het algemeen is het niet aan te bevelen dieren jonger dan zes maanden en te weinig ontwikkelde dieren (lichaamsgewicht minder dan 35 kg) te laten dekken. Een geit toont bronst door een rode en enigszins gezwollen vulva, veelvuldig mekkeren, kwispelen met de staart in de nabijheid van een bok, afzonderen van de koppel en soms het elkaar bespringen. Deze periode duurt 12 tot 48 uur afhankelijk van het dier. Bij jonge dieren is deze periode vaak korter. De cyclus van een geit duurt 21 dagen (Schulling, 2000).
Bronstinductie en -synchronisatie
Het opwekken van bronst (inductie) en het laten samenvallen van de bronst bij meerdere geiten (synchronisatie) zijn methodes om het aflamseizoen te sturen. Een eenvoudige en natuurlijke wijze van inductie en synchronisatie is het introduceren van een bok in een koppel, waar lange tijd geen bok in de buurt heeft gestaan op zicht- of geurafstand. Ook kan de bronst gesynchroniseerd worden door het nabootsen van het korter worden van de dagen. In de wintermaanden kan dit door gedurende minimaal zes weken minstens 20 uur licht per dag te geven. Als dit lichtregime beëindigt, worden de dagen dusdanig kort, dat de dieren reageren alsof de bronsttijd is aangebroken.
Een betrouwbare methode om geiten te synchroniseren is een hormoonbehandeling met prostaglandines of progesteron en een eiblaas-stimulator. Geitenhouders werken hiervoor met een sponsschema, zie onderstaand voorbeeld.
Figuur 4.15 - Synchronisatie en inseminatieschema geiten (Geiten KI Nederland, 2020)
De behandeling met prostaglandine leidt tot het in regressie gaan van het corpus luteum (geel lichaam). Dit gele lichaam ontstaat na de eisprong en verdwijnt als het eitje onbevrucht blijft. Door het gele lichaam ‘weg te spuiten’ wordt de bronst cyclus herstart (Schulling, 2000).
Dracht en schijndracht
Als de geit drie weken na het dekken niet weer bronstig wordt, gaat men er in het algemeen van uit dat de geit drachtig is. Door middel van een echo kan meer duidelijkheid verkregen worden. 42 dagen na de dekking is de echo pas betrouwbaar. De methode geeft inzicht in het aantal lammeren en schijndrachten worden er mee opgespoord. Een geit draagt tussen de 145 en 152 dagen. Meerlingdrachten hebben in het algemeen een kortere draagtijd. Een schijndrachtige geit is niet drachtig, maar vertoont wel de verschijnselen. Schijndracht wordt veroorzaakt door een persisterend (blijvend) geel lichaam zonder dat het eitje is bevrucht. In de baarmoeder hoopt zich een steriel vocht op, zodat ook de buikomvang van de schijndrachtige geit toeneemt (Schulling, 2000). Een therapie hiervoor is het toedienen van prostaglandinen.
Rantsoen
Voeding is een belangrijk aandachtspunt op het geitenbedrijf. Een uitgebalanceerde voeding is noodzakelijk voor een optimale melkproductie en een gezonde geit. Bij lammeren is goede voeding noodzakelijk voor een goede groei. Een verkeerde voedingssamenstelling kan veel problemen veroorzaken en de uitvalspercentages flink opdrijven. Daarnaast zijn de kosten voor voer van belang voor de kostprijs (Schulling, 2000).
Melkgeiten
De meeste melkgeitenhouders houden de geiten in twee of meer groepen. Meestal ingedeeld naar lactatiestadium en/of productieniveau. De jaarlingen vormen een aparte groep in verband met voerconcurrentie. Bovendien groeien de jaarlingen in het eerste jaar nog, waardoor de behoefte anders ligt als bij oudere geiten (Schulling, 2000).
Voederbehoeftenormen
De voerderbehoeftenormen voor melkgeiten worden meestal berekend op basis van onderhoud en productie. De normen in tabel 1 worden gebruikt voor de berekening van de VEM- en DVE-behoefte van geiten met een lichaamsgewicht van 70 kg.
Tabel 4.4 - Richtlijnen voor VEM- en DVE-behoefte van melkgeiten voor onderhoud, dracht en jeugdtoeslag
Drogestofopname door melkgeiten
De drogestofopname door melkgeiten uit ruwvoer en krachtvoer ligt op maximaal 3-4% van het lichaamsgewicht. De maximale ruwvoeropname ligt op 2,5 -3% van het lichaamsgewicht. Hoeveel droge stof de geiten opnemen, hangt ook af van de volgende factoren.
- Smakelijkheid van het voer
- Drogestofpercentage en kwaliteit van het ruwvoer
- Melkproductieniveau en lactatiestadium
- Voeraanbod per dag
Vooral de smakelijkheid van het voer heeft veel invloed op de drogestofopname. Vaak ontstaan er na het wijzigen van het rantsoen op geitenbedrijven opname problemen, omdat de geiten eerst een paar dagen moeten wennen. Om het productieverlies te beperken kan ervoor gekozen worden om de rantsoenwijzigingen in etappes door te voeren. Als er kuilgras of mais gevoerd wordt, is het belangrijk dat deze producten niet te droog ingekuild worden. Voor mais ligt het optimale drogestofpercentage tussen de 28 en 32%. Drogere mais nemen geiten vaak slechter op. Voor kuilgras ligt het optimale drogestofpercentage tussen de 35 en 45% (Schulling, 2000).
Welzijn
Iedere geitenhouder wil zijn of haar geiten de best mogelijke zorg bieden, om bij te dragen aan het optimaal welzijn van geiten. Welzijn van geiten kan op vele manieren bevorderd worden. Bijvoorbeeld door een prettige leefomgeving met voldoende lucht, licht en ruimte, speelmaterialen, lekker voer om op te knabbelen, genoeg drinkwater en zorg voor zieke dieren (Duurzame geitenzuivel keten, 2022).
In de reguliere geitenhouderij wordt er steeds meer ingespeeld op de natuurlijke behoeften van een geit. Er is vaak voldoende daglicht in de stal en worden er regelmatig schuurborstels aangeboden (Looije & Moffat, 2020). Ook hebben steeds meer stallen hebben klim- en schuilmogelijkheden of speelmateriaal. Dit wordt positief beloond in de Duurzame Geitenzuivelketen.