Spring naar het einde van metadata
Ga nar het begin van metadata

You are viewing an old version of this content. View the current version.

Vergelijk met huidige View Version History

« Vorige Versie 15 Volgende »

Het rantsoen van vleesvee kan bestaan uit ruwvoer, krachtvoer en vochtrijke bijproducten. Er is verschil in samenstelling en verhouding tussen bedrijven en vleesveerassen. Verschillende voedermiddelen hebben elk een ander effect op diergezondheid, economisch resultaat en klimaat.

Ruwvoer bestaat vaak uit gras, kuil en mais. Soms wordt hooi en stro gevoerd voor extra structuur. Voldoende structuur is belangrijk voor de diergezondheid van het vleesvee. Verder worden bijproducten uit de levensmiddelenindustrie gevoerd, hierbij valt te denken aan bierborstel (eiwitrijk), bietenpulp en aardappelsnippers (energierijk). Naast ruwvoer wordt krachtvoer gevoerd. Het krachtvoer bestaat uit groeibrok en afmestbrok. Vleesvee kent een groeifase en een afmestfase, waarbij de energiebehoefte per fase verschilt.

Figuur 4.8 - Vleesvee aan het voerhek.

De energie- en eiwitnormen voor vleesvee worden uitgedrukt in VEVI en DVE. VEVI staat voor Voedereenheid Vleesvee Intensief en is een kengetal dat de energievoorziening van een bepaald voedingsmiddel aangeeft voor vleesvee (Eurofins, z.d.). DVE staat voor Darm Verteerbaar Eiwit en is een waarde voor de beschikbare en verteerbare hoeveelheid eiwit in de dunne darm. Het totaal aan DVE bestaat uit eiwit geproduceerd in de pens en pensbestendig eiwit uit voer (Eurofins, z.d.). Op dat laatste heeft het rantsoen grote invloed. De behoeftenormen zijn verschillend per type vleesvee, er wordt onderscheid gemaakt tussen een vroegrijp type (zwartbont, roodbont, MRIJ), een tussentype (kruising van vroegrijpe dieren en vleesstierrassen) en een laatrijp type (vleesstierrassen). Naast twee á drie kilogram krachtvoer bestaat de droge stof opname door vleesvee uit circa 1,5 kg DS uit ruwvoer per 100 kilogram lichaamsgewicht. De normen zijn gebaseerd op CVB Documentatierapport nr. 11 (december 1994) en zijn te vinden in Tabellenboek Veevoeding 2016 (Stichting CVB, 2016)


Tabel 4.2 - Voedernormen voor vleesstieren: tussentype (kruisingen van vroegrijpe dieren en vleesrasstieren). Bron: CVB Veevoeding.


Een ander streven in een rantsoen voor vleesvee is een OEB groter dan 0 (Stichting CVB, 2016). OEB staat voor Onbestendige Eiwit Balans en geeft aan hoeveel energie en eiwit in de pens beschikbaar komt, en of hiertussen een balans is. Een negatieve OEB staat voor een relatief tekort aan penseiwit ten opzichte van energie, een positieve OEB geeft een relatief overschot van penseiwit ten opzichte van energie aan (Eurofins, z.d.). Een negatieve OEB betekent dat de DVE-voorziening afneemt. Daarom is een negatieve OEB alleen toelaatbaar in het geval dat het rantsoen bij vleesvee vanaf 250 kg meer DVE bevat dan de behoeftenorm (Stichting CVB, 2016).  

Voor de gezondheid en het welzijn van runderen is genoeg structuur in het voer belangrijk. Volgens Cowel (NRC, 2001) ligt de ideale hoeveelheid voor melkvee tussen 25 en 44% neutral detergent fiber (NDF) van de totale hoeveelheid droge stof (DS), waarvan meer dan 19% afkomstig uit ruwvoer. Krachtvoer bevat minder structuur in vergelijking met ruwvoer. Er zijn systemen die in de afmestfase van vleesrunderen onder deze niveaus komen, door een zeer hoog aandeel energierijk krachtvoer. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen in feedlots in Zuid-Amerika en de Verenigde Staten (Pelletier et al., 2010). Door een te laag aandeel structuur kan de diergezondheid dan in het geding komen.

Rantsoeneisen in relatie tot keurmerken

Het biologische keurmerk hanteert verschillende rantsoeneisen. Zo moet het rantsoen bestaan uit biologisch, gentechvrij voer. Minimaal 60% van het voer moet van het eigen bedrijf komen of uit de Europese Unie. Met ingang van 1 januari 2024 zal dit percentage verhoogd worden naar 70% (SKAL, z.d. b).

Demeter is het internationale keurmerk voor de biologisch-dynamische landbouw en gaat verder dan het EKO keurmerk. De basis van het runderrantsoen  bij bedrijven met het Demeter keurmerk komt vooral van het eigen bedrijf. Bij rundveebedrijven moet tenminste 80% van het voer van het eigen bedrijf afkomstig zijn, daarnaast mag maximaal 20% van het voer van biologische herkomst zijn (minimaal 80 % moet biologisch-dynamisch zijn). Het is niet toegestaan om gangbare voedermiddelen of voer-in-omschakeling aan te voeren. Dit geldt ook voor de ingrediënten in het mengvoer. Het is bij herkauwers niet toegestaan om hen het hele jaar een rantsoen te voeren dat alleen uit kuilgras bestaat.

Voedermiddelen die voor herkauwers bij het Demeter kwaliteitskeurmerk zijn toegestaan zijn onder andere basis ruwvoer, zoals hooi, stro, kuilgras, maïs en bieten. Maar ook kruiden, peulvruchten, melasse, afval van groente of fruit en bijproducten van de verwerking (dierlijke producten zijn uitgesloten behalve melk, melkproducten, wei en eieren) (Stichting Demeter, 2020). In onderstaande tabel kan verder gelezen worden over de verschillende eisen aan rantsoenen voor keurmerken.

Een belangrijk onderdeel van het management van vleesvee is de voeding. Voeding beïnvloedt de voederconversie (hoeveel kilogram vlees uit een kilogram voer), de vleeskwaliteit, emissies en dierenwelzijn/gezondheid. Vanuit verschillende keurmerken wordt gewerkt aan een rantsoen dat gezond is voor zowel de dieren (voldoende structuur) als ook meerwaarde biedt voor de ondernemer (financieel). Onderstaande publicaties tonen meer informatie op het gebied van ammoniakemissies, veevoeding en marktwerking.



  • Geen labels