Spring naar het einde van metadata
Ga nar het begin van metadata

You are viewing an old version of this content. View the current version.

Vergelijk met huidige View Version History

« Vorige Versie 3 Volgende »

Integrated Weed Management (IWM) is de directe uitwerking van ICM voor onkruidbeheersing. We leggen het principe uit en gebruiken leggen een aantal bouwstenen uit voor de beheersing van onkruiden, op een praktische manier die aansluit bij de praktijk.

IWM benoemt, langs dezelfde vijf pijlers als ICM, relevante technieken en tactieken voor duurzame onkruidbeheersing. Een goede IWM strategie houdt rekening met de verschillende fases in de levenscyclus van onkruiden, zoals weergegeven in de figuur hieronder.

  1. Allereerst is het belangrijk dat de kieming vanuit zaad en het uitlopen van wortelstokken of knollen wordt voorkomen. Hiermee wordt de vestiging van nieuwe kiemplanten verhinderd. Naast het voorkomen van vestiging, kunnen acties in deze fase van de levenscyclus ook helpen de onkruid-zaadbank uit te putten. Door bijvoorbeeld een vals zaaibed te gebruiken, wordt kieming gestimuleerd en in een tweede bewerking vestiging voorkomen.

  1. Als zich toch zaailingen hebben gevestigd, is het van belang om competitie met het gewas te voorkomen. Door te voorkomen dat jonge onkruidplanten uitgroeien tot een volwassen plant, verminder je competitie om licht, water en nutriënten met het gewas. Naast directe beheersingsmaatregelen zijn teelttechnische aspecten een belangrijk onderdeel om competitie te beperken.

  1. Als onkruiden toch tot volwassen planten zijn uitgegroeid, moet de productie van nieuwe zaden, wortelstokken en knollen worden voorkomen. Hiermee wordt het aanvullen van de onkruidzaadbank verhinderd en zorgt men voor een betere uitgangssituatie in volgende jaren.

Om in elke fase van de levenscyclus van het onkruid voldoende te kunnen ingrijpen, is het belangrijk om meerdere tactieken te combineren.

De vijf pijlers van het ICM-principe bieden goede aanknopingspunten om dit te realiseren. Ze zijn hieronder uitgewerkt.

1         Gewasdiversiteit in ruimte & tijd

1.1       Vruchtopvolging

Gewasrotaties zijn de laatste decennia sterk vereenvoudigd; de meest rendabele gewassen worden vaker verbouwd. Veel dezelfde gewassen verbouwen in combinatie met intensief gebruik van herbiciden leidt tot resistentieontwikkeling van onkruiden. Resistente onkruidsoorten kunnen zich vermenigvuldigen.

Het ontwerpen van een gevarieerde vruchtwisseling, of een specifieke timing van de vruchtwisseling, kan helpen om onkruid te beheersen en te voorkomen dat onkruidsoorten dominant worden. Het inbrengen van rustgewassen die de levenscyclus van onkruid verstoren en andere beheersingsmogelijkheden bieden is een belangrijke component van een goede vruchtopvolging.

Een bredere gewasrotatie als maatregel kan nadelig zijn voor het economisch rendement. Rustgewassen daarentegen, kunnen ook bijdragen aan hogere opbrengsten in de cash crops, denk bijvoorbeeld aan Tagetes Patula voorafgaand aan een uienteelt op zandgrond. Mogelijk zijn daar wel andere machines voor nodig.

1.2       Akkerrandenbeheer

Akkerranden en bloemstroken kunnen soms ‘veronkruiden’. Ze kunnen dan een bron van onkruidzaad worden in het naastgelegen perceel. Ook bepaalde plantensoorten uit mengsels voor natuurlijke akkerranden kunnen in volgende jaren als onkruid in het perceel voorkomen. Een voorbeeld van zo’n soort is de gele goudsbloem. Het is belangrijk maatregelen te treffen die vermeerdering en verspeiding van onkruidzaden voorkomen. Denk hierbij aan het op tijd maaien van de randen, het kiezen van een geschikte soortensamenstelling en de keuze voor een- of meerjarige inzaai.

1.3       Groenbemesters

Groenbemesters kunnen onkruidbeheersing ten goede komen doordat ze onkruidgroei onderdrukken in de periode dat er geen gewas staat. Aan de andere kant verminderd een groenbemesterteelt de mogelijkheden om de onkruidzaadbank uit te putten. Afhankelijk van de omstandigheden (op perceelsniveau) kan een teler een afweging maken voor de keuze van een groenbemester. De belangrijkste eigenschappen ten aanzien van onkruidbeheersing via groenbemesters zijn de snelheid van bodembedekking en het gemak waarmee een groenbemester afsterft of kan worden vernietigd.

Naast de directe voordelen van een groenbemester, kunnen stoffen die door de wortels worden vrijgegeven (wortelexudaten) mogelijk een belangrijke rol spelen bij het voorkomen van onkruidkieming. Er is echter nog onvoldoende bekend van deze allelopathische effecten, waardoor gerichte inzet van deze eigenschap lastig is.

1.4       Mulchen

Mulchen is een effectieve manier om de kieming en vestiging van onkruiden te voorkomen. Deze methode kan goed gecombineerd worden met het telen van een groenbemester, die wordt gemulcht bij het vernietigen. Maar denk ook aan het fijnhakselen van stro of stoppel om een mulchlaag te creëren.

1.5       Mengteelt

Een mengteelt kan bijdragen aan de ruimtelijke gewasdiversiteit in de gewasrotatie. Doordat verschillende gewassen verschillend gebruik maken van water, licht en nutriënten, kan de competitie met onkruiden worden vergroot.

Chemische gewasbescherming in mengteelten is vaak lastiger, omdat toelatingen gewas specifiek zijn. Ook mechanische onkruidbestrijding gebaseerd op selectiviteit van de methode, die in mengteelten wellicht minder sterk is. Keuze van gewas en ras, met name voor de zaai en afrijping, zijn tevens belangrijk om dit gemechaniseerd aan te pakken.  

2         Ras en teeltwijze

2.1       Zaaipatroon

Het zaaipatroon is de ruimtelijke ordening van een gewas op het veld. De meeste gewassen worden ingezaaid op rijen, met verschillende rijbreedtes en plantafstanden. Vaak wordt de rijbreedte bepaald door keuzes in machines (bijvoorbeeld aardappelruggen). Alternatief voor zaaien op rijen kan gewassen zijn gezaaid in een uniform raster- of zigzagpatroon. Gewassen zoals uien worden soms ingezaaid in dubbele rijen of kan op clusters worden gezaaid met 5 à 7 zaden dicht bijeen.

De keuze voor een bepaald zaaipatroon kan meer mogelijkheden geven voor gerichte bestrijding van onkruiden later in het seizoen. Denk hierbij aan bijvoorbeeld camera-gestuurd schoffelen. Ook de mogelijkheden voor intra-rij wieden kunnen hiermee worden beïnvloed. Bij granen is uit onderzoek gebleken dat de optimale rijafstand voor een goede gewascompetitie in combinatie met goede mogelijkheden voor mechanische onkruidbeheersing zo’n 20 cm is. Bij zaai in ruitvorm kan vanuit verschillende bewerkingsrichtingen mechanische onkruidbeheersing toegepast worden die de effectiviteit van onkruidbestrijding kan vergroten.

2.2       Zaaidiepte

Door de zaaidiepte aan te passen kan het gewas een concurrentievoordeel hebben ten opzichte van het onkruid. Daarnaast kan het bijdragen aan het optimaliseren van de opties voor mechanisch wieden, zoals het vooropkomst eggen. De zaaidiepte heeft ook interactie met de beschikbaarheid van water en voedingsstoffen. Het optimale bereik voor zaaidiepte varieert tussen gewassen en kan in droge voorjaren bijvoorbeeld groter zijn. Hierdoor is de beschikbaarheid van water goed en heeft het gewas een goede beginontwikkeling.

2.3       Gezond uitgangsmateriaal

Gezond en kiemkrachtig zaaizaad (en plantmateriaal) draagt bij aan een goede beginontwikkeling van het gewas. Doordat het gewas snel ontwikkelt, wordt competitie met onkruiden in het vroegste stadium verminderd. Daarnaast moeten zaadpartijen vrij zijn van onkruidzaden en bij geplante gewassen, zoals bollen, moet extra aandacht zijn voor wortelstokken en knolletjes. Voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld knolcyperus, een probleemonkruid dat in met name de bollenteelt tot problemen leidt.

2.4       Zaaidatum

Onkruid gedijt het beste in gewassen die het meest groeien vergelijkbaar met hen. De onkruidsoorten in bepaalde gewassen hebben vaak een duidelijke relatie met de zaaidatum van een gewas omdat dat wordt gezaaid tijdens de kiemperiode van het onkruid. De kieming en groei van onkruiden is afhankelijk van temperatuur, vocht en daglengte, waardoor in elke periode binnen het seizoen andere soorten zich vestigen.  Door te variëren met in het voor- en najaar gezaaide gewassen in een rotatie, of door zaaidatum van gewassen te veranderen, kan de kiemingsperiode van specifieke onkruidsoorten (deels) worden vermeden. Kennis van de kiemingsperiodes van onkruid kan helpen bij raskeuze en het inzetten van uitgestelde zaaidatum.

2.5       Zaaidichtheid

Door de zaaidichtheid en dus de plantdichtheid te verhogen, kan het competitieve vermogen van een gewas worden vergroot. Dit leidt tot minder onkruidgroei en uiteindelijk beperkt het de vermeerdering van onkruiden. Zowel voor de hoofdteelt als voor bijvoorbeeld groenbemesters kan een verhoogde zaaidichtheid worden toegepast. Wanneer intensief mechanisch onkruid wordt bestreden, is een hogere zaaidichtheid aan te raden in verband met mogelijke gewasschade door deze technieken[ST4] .

2.6       Planten i.p.v. zaaien

Voor een aantal gewassen is het goed mogelijk deze te planten. Voorbeelden hiervan zijn o.a. uien en kool, maar ook aardappel kan hierbij worden gerekend. Door te planten wordt het gewas competitiever, is de gewassluiting sneller en wordt de periode waarin het gewas onkruidvrij moet worden gehouden verkort. Daarnaast heeft het planten van deze gewassen een mogelijk voordeel voor bijvoorbeeld mechanische onkruidbestrijding. Hoewel de kosten voor het planten van deze gewassen hoger zijn, kan deze techniek een goede bijdrage leveren voor onkruidbeheersing.

2.7       Ras keuze (tolerantie/onderdrukking)

Door in raskeuze het vermogen om onkruiden te onderdrukken mee te laten wegen, kan het opbrengstverlies als gevolg van onkruiden en de vermeerding van onkruiden worden beperkt. Belangrijke eigenschappen zijn bijvoorbeeld de snelheid van beginontwikkeling en het groeitype. Hoe sneller en beter een gewas de bodem bedekt, des te minder kans onkruiden hebben om zich te ontwikkelen en zaden te produceren. Ook het kiezen van een vroeger of later ras kan een aanpassing van de zaaidatum mogelijk maken.

2.8       Zaad priming

Primen van zaden is een andere manier om de beginontwikkeling van het gewas te optimaliseren. Door te primen zal het gewas eerder opkomen met tegelijkertijd een homogene opkomst als resultaat. Hierdoor is het gewas competitiekrachtiger en kunnen ook beheersingsmaatregelen specifieker worden ingezet[BJ5] .

3         Bodembeheer

3.1       Type grondbewerking

Bij grondbewerking wordt onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire grondbewerking. Primaire grondbewerking wordt vaak gedaan op dieptes van 15-35 cm. Kerende grondbewerkingen (bijv. ploegen) zijn vaak een goede basis voor een geïntegreerde onkruidbeheersing. De secundaire grondbewerkingen zijn ondieper en worden gebruikt om het zaaibed klaar te leggen. Ook worden hiermee bijvoorbeeld meststoffen ingewerkt.[LC6] 

3.2       Zaaibedbereiding

Het voorbereiden van het zaaibed gebeurt d.m.v. secundaire grondbewerkingen. Door deze bewerkingen vlak voor het zaaien uit te voeren, worden kiemende onkruiden verwijderd. Wel heeft de bewerking een nieuwe kiemgolf als gevolg. Een goed uitgevoerde grondbewerking heeft vaak ook voordelen voor de gewasopkomst, met name in fijnzadige gewassen zoals bieten en uien. Wanneer men gebruikt maakt van mechanische onkruidbeheersing, maakt een vlak en fijn zaaibed onkruidbeheersing effectiever[BJ7] .

3.3       Bewerkingsdiepte

De bewerkingsdiepte is een belangrijk aspect bij elke grondbewerking die wordt uitgevoerd, denk aan ploegen, zaaibedbereiding, maar ook het bewerken van een graanstoppel. Bij ploegen is in sommige gevallen een diepere bewerking nodig, zodat onkruidzaden en wortelonkruiden diep worden begraven. Een optimale bewerkingsdiepte bij ploegen is ongeveer 20 cm. In het geval van zaaibedbereiding of mechanische onkruidbeheersing zijn ondiepe bewerkingen nodig. Door bij opeenvolgende bewerkingen nooit dieper te werken dan bij de voorgaande bewerking, wordt de kieming van nieuwe onkruidzaden beperkt. Ploegen heeft bijvoorbeeld een goede werking op het bestrijden van sommige wortelonkruiden (bijv. muur) en grassen.  

1.1.3.4       Water management

Naast voldoende temperatuur is de beschikbaarheid van water een van de belangrijkste voorwaarden voor onkruiden om te kunnen kiemen. Onkruiden hebben vaak ook een andere waterbehoefte dan onze gewassen. Door de groeiomstandigheden voor het gewas te optimaliseren en voor het onkruid te verslechteren, kan het gewas een voordeel krijgen ten opzichte van de onkruiden. Denk hierbij aan druppelirrigatie en systemen die gebruik maken van fertigatie in de rij.

3.5       Nutriënten management

Door de plaatsing van nutriënten af te stemmen op de behoefte van het gewas, kan net als voor water, een betere uitgangspositie voor het gewas worden gerealiseerd. Onkruiden hebben vaak een grote nutriëntenbehoefte en reageren anders op bemesting dan gewassen. Een vaak toegepaste manier van nutriëntenplaatsing is rijenbemesting. Van onkruiden is bekend dat ze in de toplaag (1-2 cm) van de bodem kiemen. Door de nutriënten voor het gewas enkele centimeters diep in de bodem te plaatsen, kan een gewas als mais deze wel benutten maar veel onkruiden niet meer.

3.6       Afdekken[

Het afdekken van de bodem door middel van een mulch of bijvoorbeeld plasticfolie is een goede manier om de kieming van onkruidzaden te voorkomen. Een afgestorven of gemaaide groenbemester of bijvoorbeeld stro en compost kunnen hiervoor goed worden gebruikt. In uien kan bijvoorbeeld een laagje compost op de zaairij, de onkruidkieming in de rij sterk verminderen. Ook het gebruik van papier als stuifdek in suikerbieten heeft een werking op onkruidkieming.

3.7       Stoppelbewerking

Zonder competitie met het gewas in de gewasstoppel kunnen onkruiden kiemen, groeien en zaden verspreiden. Vaak wordt dit voorkomen met een glyfosaattoepassing na oogst, maar ook niet-chemische methoden zijn hier erg effectief. Wanneer er (nog) geen groenbemester staat, kunnen onkruiden met maaien en oppervlakkige grondbewerking worden beheerst. Lichte grondbewerkingen stimuleren de kieming van nieuw gevormde onkruidzaden en beheersen de al gekiemde onkruiden. Hiermee wordt aanvulling van de onkruidzaadbank voorkomen. Voor sommige onkruiden, met name eenjarige grassoorten, is het echter verstandiger om de zaden niet te begraven. De meeste zullen namelijk van nature afsterven wanneer deze in de toplaag worden gehouden.

3.8       Bedrijfshygiëne

Het is belangrijk om nieuwe besmettingen op percelen te voorkomen. Het werken met schone machines, met name na gebruik op percelen met probleemonkruiden (knolcyperus, kweek, etc.) is een belangrijk aandachtspunt. Ook via uitgangsmateriaal, drijf- en vaste mest kunnen onkruiden op een bedrijf worden geïntroduceerd.

 

4         Directe beheersing

4.1       Chemische onkruidbestrijding

Herbiciden zijn nog altijd de meest gebruikte methode om onkruiden te beheersen. De lage kosten, hoge effectiviteit en de beperkte arbeid die nodig is dragen hier aan bij. Doordat steeds meer herbicide resistenties worden gevonden, is er een belangrijke roep om alternatieve methoden voor onkruidbeheersing.

Chemische onkruidbestrijding kan worden ingezet op verschillende momenten gedurende de teelt, waardoor ze ook in de verschillende levensstadia van het onkruid werkzaam zijn:

  1. voor opkomst

  1. na opkomst

  1. na oogst

Vooropkomst herbiciden voorkomen dat onkruidzaailingen zich kunnen vestigen en vormen vaak de basis van de onkruidbeheersing. Vaak wordt gebruik gemaakt van niet-selectieve herbiciden met een brede werking zoals glyfosaat. Door middel van contactherbiciden kunnen kiemplanten worden bestreden, maar ook bodemherbiciden worden vaak voor opkomst toegepast.

Na-opkomst herbiciden verwijderen onkruiden, zodat er minder competitie voor licht, water en nutriënten optreedt. De toepassing van herbiciden na de opkomst, is nog altijd de belangrijkste toepassing voor onkruidbeheersing in de gangbare teelten.

Voor de oogst worden herbiciden vaak gebruikt om late kiemers en schieters in de stoppel te beheersen, zodat deze niet bijdragen aan de productie van nieuwe zaden. Ook hier wordt vaak gekozen voor niet-selectieve middelen, zodat een zo breed mogelijke groep onkruiden wordt bestreden.

4.2       Mechanische onkruidbestrijding

Het principe van mechanische onkruidbestrijding is gebaseerd op technieken die snijden, trekken, de wortels loshalen of onkruiden begraven. Het draagt bij aan het verminderen van gewascompetitie en het voorkomen dat kiemplanten uitgroeien tot zaad producerende planten. Belangrijke technieken zijn de eg, schoffel, aanaarder, vinger- en torsiewieders

In tegenstelling tot chemische onkruidbestrijding zijn de weersomstandigheden eerder een belemmering voor de goede uitvoering van mechanische onkruidbestrijding. Ook zijn een aantal gewassen in jonge stadia te gevoelig voor mechanische bewerkingen, waardoor gewasschade kan ontstaan.

4.3       Thermische onkruidbestrijding

Onder thermische onkruidbestrijding kunnen een aantal technieken worden geschaard: branden, elektro wieden, lasers, heet-watertoepassingen en stomen. Door onkruiden bloot te stellen aan een vorm van hitte, worden deze gedood. De gevoeligheid voor deze technieken verschild voor verschillende onkruidsoorten en in sommige gevallen stimuleert hitte de kieming of groei van bepaalde onkruiden.

4.4       Handwieden

De oudste methode om onkruiden te beheersen, maar ook de meest arbeidsintensieve. Handwieden is het meest effectief wanneer het wordt ingezet om grote onkruiden te verwijderen, die zonder bestrijding bijdragen aan zaadproductie en een relatief grote opbouw van de onkruidzaadbank. Handwieden wordt ook vaak ingezet bij probleemonkruiden of wanneer bepaalde onkruiden een waard zijn voor bijvoorbeeld ziekten, plagen of aaltjes.

4.5       Maaien

Voordat herbiciden breed werden ingezet, was maaien een van de meest gebruikte methoden om onkruiden te bestrijden. Onder andere in boomgaarden en kwekerijen is maaien nog steeds een veelgebruikte methode, mede omdat de grote rij- en plantafstanden dit mogelijk maken. In grasland is maaien ook een van de meest toegepaste beheersingsmaatregelen. Maaien is tevens een goede strategie om bijvoorbeeld wortelonkruiden te beheersen. Door deze regelmatig af te maaien, worden de ondergrondse delen uitgeput. Bij de afrijpingsfase van gewassen zoals uien en aardappelen valt het gewas weer open en groeien onkruidplanten vaak tot boven het gewas uit. Door deze vlak boven het gewas af te maaien en mee te nemen wordt vestiging van zaden voorkomen.

4.6       Onkruid zaden verzamelen/vernietigen

Het verzamelen of afvangen van onkruidzaden, bijvoorbeeld tijdens de oogst, is een nog weinig gebruikte techniek. Deze methode komt oorspronkelijk vanuit Australië, waar het kaf en stro uit combines wordt verzameld en vaak verbrand. Hiermee wordt nieuwe aanvulling van de zaadbank voorkomen.

5         Monitoring en evaluatie

5.1       Bemonstering en Scouting

Net als voor ziekten en plagen, kan door scouting het meest effectieve moment en de juiste methoden om onkruid te bestrijden worden bepaald. Door te weten welke onkruiden in een perceel voorkomen, meer specifiek waar die in een perceel voorkomen, en in welk stadium deze zich bevinden, kan beheersing optimaal worden afgestemd. Scouting kan gebeuren door mensen, maar in de nabije toekomst kan ook door middel van camera’s en AI technologie de onkruidsituatie in een veld worden bepaald.

5.2       BOS (beslissingsondersteunende systemen)

Beslissingsondersteunende systemen kunnen telers helpen om de juiste maatregelen te treffen. Voor herbiciden, met name die met bodemwerking, zijn al BOS systemen beschikbaar om de dosering te optimaliseren. Deze systemen maken bijvoorbeeld gebruik van bodemdata zoals het organisch stofgehalte.


  • Geen labels