Spring naar het einde van metadata
Ga nar het begin van metadata

You are viewing an old version of this content. View the current version.

Vergelijk met huidige View Version History

Versie 1 Volgende »

2.1       Zaaipatroon

Het zaaipatroon is de ruimtelijke ordening van een gewas op het veld. De meeste gewassen worden ingezaaid, geplant of gepoot op rijen, met verschillende rijbreedtes en plantafstanden. Vaak wordt de rijbreedte bepaald door keuzes in machines (bijvoorbeeld aardappelruggen). Een uniform raster- of zigzagpatroon kan een interessant alternatief voor zijn. Gewassen zoals uien worden soms ingezaaid in dubbele rijen of op clusters met 5 à 7 zaden dicht bijeen.

Een dergelijk zaaipatroon kan gerichte onkruidbestrijding later in het seizoen gemakkelijker maken. Denk aan bijvoorbeeld camera-gestuurd schoffelen. Mogelijkheden voor tussen de rij wieden kunnen hiermee worden verbeterd. Bij granen is uit onderzoek gebleken dat de optimale rijafstand, voor zowel een goede gewascompetitie als mechanische onkruidbeheersing, ongeveer 20 cm is. Ook zaai in ruitvorm is mogelijk. Daarbij kan je vanuit verschillende richtingen mechanische onkruidbeheersing toepassen, wat de effectiviteit kan vergroten.

2.2       Zaaidiepte

Door de zaaidiepte aan te passen kan het gewas een concurrentievoordeel hebben ten opzichte van het onkruid. Daarnaast kan de zaaidiepte bijdragen aan het optimaliseren van de opties voor mechanisch wieden, zoals bijvoorbeeld eggen vóór de opkomst. De zaaidiepte heeft ook interactie met de beschikbaarheid van water en voedingsstoffen. Het optimale bereik voor zaaidiepte varieert tussen gewassen en kan in droge voorjaren bijvoorbeeld groter zijn. Hierdoor is de beschikbaarheid van water goed en heeft het gewas een goede beginontwikkeling.

2.3       Gezond uitgangsmateriaal

Gezond en kiemkrachtig zaaizaad (en plantmateriaal) draagt bij aan een goede beginontwikkeling van het gewas. Doordat het gewas snel ontwikkelt, vermindert de competitie met onkruiden in het vroegste stadium. Daarnaast moeten zaadpartijen vrij zijn van onkruidzaden en bij geplante gewassen, zoals bollen, moet extra aandacht zijn voor wortelstokken en knolletjes. Voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld knolcyperus, een probleemonkruid dat in met name de bollenteelt tot problemen leidt.

2.4       Zaaidatum

Onkruid gedijt vaak het beste in gewassen met een vergelijkbare groeicyclus . De kiemperiode van onkruiden die veel voorkomen in bepaalde gewassen, valt vaak samen met de zaai van het betreffende gewas. De kieming en groei van onkruiden is afhankelijk van temperatuur, vocht en daglengte, waardoor in elke periode binnen het seizoen andere soorten zich vestigen.  Door te variëren met in het voor- en najaar gezaaide gewassen binnen een rotatie, of door de zaaidatum van gewassen te veranderen, kan men de kiemingsperiode van specifieke onkruidsoorten (deels) vermijden. Kennis van de kiemingsperiodes van onkruiden kan helpen bij rassenkeuze en het overwegen van een uitgestelde zaaidatum.

2.5       Zaaidichtheid

Door de zaaidichtheid en dus de plantdichtheid te verhogen, kan men het competitieve vermogen van een gewas vergroten. Dit leidt tot minder onkruidgroei en uiteindelijk beperkt het de vermeerdering van onkruiden. Zowel bij de hoofdteelt als voor bijvoorbeeld groenbemesters kan je een verhoogde zaaidichtheid toepassen. Wanneer je onkruid intensief mechanisch bestrijdt, is een hogere zaaidichtheid aan te raden in verband met mogelijke gewasschade door deze technieken[ST4] .

2.6       Planten i.p.v. zaaien

Planten is bij een aantal gewassen goed mogelijk. Voorbeelden hiervan zijn o.a. uien en kool, maar je kunt ook aardappel hierbij rekenen. Door te planten wordt het gewas competitiever, is de gewassluiting sneller en wordt de periode waarin het gewas onkruidvrij moet worden gehouden verkort. Daarnaast heeft het planten van deze gewassen een mogelijk voordeel voor bijvoorbeeld mechanische onkruidbestrijding. Hoewel de kosten voor het planten van deze gewassen hoger zijn, kan deze techniek een goede bijdrage leveren voor onkruidbeheersing.

2.7       Rassenkeuze (tolerantie/onderdrukking)

Door bij de rassenkeuze het vermogen om onkruiden te onderdrukken mee te laten wegen, kun je opbrengstverlies als gevolg van onkruiden, en vermeerdering van onkruiden, beperken.

Belangrijke eigenschappen zijn bijvoorbeeld de snelheid van beginontwikkeling en het groeitype. Hoe sneller en beter een gewas de bodem bedekt, des te minder kans hebben onkruiden om zich te ontwikkelen en zaden te produceren. Ook kun je door een vroeger of later ras te kiezen, profiteren van een gunstigere zaaidatum.

2.8       Zaad priming

Het primen van zaden is nog een manier om de beginontwikkeling van het gewas te optimaliseren. Door te primen zal het gewas eerder opkomen met tegelijkertijd een homogene opkomst als resultaat. Hierdoor is het gewas competitiekrachtiger en kunnen ook beheersingsmaatregelen specifieker worden ingezet[BJ5] .

  • Geen labels