Over diervoeder en voederwinning is heel veel en zeer gedetailleerde informatie beschikbaar. Vooral de samenstelling van het voederrantsoen voor melkkoeien, varkens, kippen en andere diergroepen is een wetenschap op zich. Die is helemaal gericht op optimalisatie van melklevering, vlees of eieren in -voornamelijk- de gangbare houderij. Er zijn voor de veehouder diverse hulpmiddelen beschikbaar om het rantsoen onder zijn/haar bedrijfscondities te optimaliseren. Veel kennis zit ook verpakt in het aanbod van voederleveranciers en in de adviezen die zij geven. Daarbij is het niet altijd makkelijk om eruit te filteren wat voor de biologische veehouderij ook, anders of niet van toepassing is.
Biologische veehouders doen het allemaal net even anders. Zij houden daarbij rekening met
De regels voor de biologische landbouw wat betreft het voeder voor de verschillende diergroepen;
Een groter aandeel ruwvoer en voer van eigen bedrijf (deels als gevolg van deze regels en van de regels voor beweiding en uitloop);
Een andere samenstelling van het voeder, vooral een iets lager, en vaak wisselend, eiwitgehalte als gevolg van een lager niveau van N-bemesting en het meenemen van kruiden en klavers in de maaiweide;
De kwaliteit van de mest, die in de kringloop met de plantaardige sector een belangrijke grondstof is. Een bio-boer let niet alleen op wat erin gaat maar ook op wat eruit komt !
Belangrijk principe bij de samenstelling van het rantsoen is: niet sturen op het aanbod van eiwit maar op de benutting ervan. Door te optimaliseren op eiwit-benutting kan de bio-boer een goede productie halen met minder N-bemesting en zonder (of met veel minder) van ver aangevoerd krachtvoer. Dat draagt ook bij aan de vermindering van stikstofemissies, want een efficiënter benutting van het eiwit in het voer vertaalt zich direct in minder uitstoot (emissie) van N in mest en urine. Een betere eiwitbenutting is voor een groot deel te realiseren door energierijke producten bij te voeren, zoals mais, graan, voederbieten etc..
In deze paragraaf vind je per diergroep op hoofdlijnen de afwegingen die de bio-boer wat betreft voeder en voederwinning moet maken. De Verdieping bevat materiaal om hier echt mee aan de slag te gaan.
Melkveehouderij rund
De SKAL-regels voor de melkveehouderij houden in hoofdlijn in:
Zoveel mogelijk weidegang: de koeien moeten altijd naar buiten kunnen, tenzij dit door weers-, bodem- en/of gezondsheidsomstandigheden niet kan. Dat betekent ook een groot aandeel vers gras in het rantsoen.
Het voeder, zowel ruwvoer (gras) als krachtvoer, is 100% van biologische herkomst. Wel is in het krachtvoer een aantal niet-biologische (vaak ook abiotische) hulpstoffen toegestaan.
Diervoeders moeten GMO vrij geproduceerd zijn.
Diervoeders mogen geen antibiotica, medicinale stoffen en groeibevorderaars bevatten.
Ten hoogste 40% van het rantsoen bestaat uit krachtvoer, en minstens 60% uit ruwvoer, dus vers gras, kuilgras, hooi e.d.. Voor de BD-melkveehouderij geldt de aanvullende eis (niet van SKAL) dat gedurende staldagen ten minste 3 kg DS uit hooi wordt gevoerd (als dat niet mogelijk is: uit vervangend gekuild voer).
Minimaal 60% van het voer is van eigen bedrijf of is afkomstig uit de regio. Voor bedrijven met EKO-keurmerk geldt als aanvullende norm dat krachtvoer voor 100% van Europese herkomst moet zijn.
Er gelden aparte (nogal gecompliceerde) regels voor het gebruik van voer dat wordt gewonnen tijdens de periode van omschakeling.
De vuistregel voor voeren met een hogere eiwitbenutting en een betere mestkwaliteit is: structuurrijk, eiwit-arm, pensgericht en bio-divers. De N-efficiëntie (feitelijk: eiwit-benutting) van de melkveehouderij is landelijk niet meer dan ongeveer 25% (gemeten per koe). In een goed ingeregeld biologisch systeem kan de N-efficiëntie oplopen tot 35 %. Mits wel voldoende energie wordt gevoerd blijven het aantal KG melk en het vetpercentage in dit systeem op peil, het eiwitpercentage van de melk wordt marginaal lager, de C/N verhouding van de mest is hoger (gunstiger). In alle opzichten winst !
Je bereikt dit door ervoor te zorgen dat de koe niet teveel eiwit binnenkrijgt in verhouding tot de energie (koolstofrijke voercomponent). Als eiwit en energie niet in balans zijn in de pens en je voert een eiwitoverschot dan leidt dit tot meer ureum in het bloed, in de melk en in de urine. . Een hoog ureum in het bloed belast de organen van de koe zwaar en leidt dus ook tot een verminderde levensduur. Koeien die niet optimaal op de pens worden gevoerd (balans tussen onbestendige energie en onbestendig eiwit) leveren ook geen optimale kwaliteit (drijf)mest (zie verder par. 2.3.3). Ook de beschikbaarheid van sporenelementen speelt een rol bij het goed functioneren van de pens.
Voor een goede eiwitbenutting is niet alleen een goede samenstelling van het rantsoen nodig. De koe moet ook volledig als herkauwer kunnen functioneren. Een voldoende structuurrijk voer geeft tijdig een signaal van voldoende verzadiging: tijd om te herkauwen ! Tijdens het herkauwen heeft het speeksel een belangrijke rol bij het reguleren van de zuurtegraad in de pens (voorkomen van pensverzuring) en de herbenutting van de ureum. Dat werkt zo: bij de eiwitvertering in de pens wordt ammoniak gevormd. Dat komt voor een deel via de penswand in het bloed en wordt getransporteerd naar de lever. In de lever wordt ammoniak omgezet in ureum. Via speeksel wordt het gerecycled. Ook het koecomfort heeft invloed: de koe moet een plek kunnen vinden waar zij graag gaat liggen om te herkauwen, zowel in de wei als in de stal. Hoge eisen aan dierenwelzijn betalen zich dus ook uit in een betere voerbenutting en dus hogere efficiëntie.
Een advies is om ook in de periode dat de koeien vers jong gras kunnen grazen aanvullend structuurrijk voer aan te bieden, zoals hooi of ruw kruidenrijk gras uit beheersgebieden. Dat dient vooral de penswerking, en daarmee de N-benutting.
Een matige voerbenutting is ook te zien (en te ruiken ….) aan de mest: te dun, afwijkende kleur, zichtbare voerresten in de mest. Dat wijst allemaal op een niet optimaal rantsoen met een lage N-efficiëntie. Stevige mest met een goede kleur (niet te licht, niet te donder) en met weinig onverteerde resten wijst op een goede pensvertering en dus hoge efficiëntie (zie verder par. 2.3.3 over mestkwaliteit).
In de Verdieping vind je Voeren met boerenverstand, waarin alle basiskennis over voeren en voederrantsoen is samengebracht. Hieraan is een online tool gekoppeld, de Rantsoenwijzer. Daarmee kun je in je eigen bedrijfssituatie het optimale rantsoen berekenen. De benadering is echter wel ‘gangbaar’, en de tool is niet gratis. In de publicatie Met eigen ruwvoeder sturen naar 100% biologisch voeder wordt deze basiskennis vertaald naar de biologische melkveehouderij. Optimale benutting van schaars eiwit staat daarin centraal.
Kruiden in het grasland (kruidenrijk grasland) leveren een aanzienlijk deel van de mineralen (sporenelementen) die in alleen gras minder aanwezig zijn. Dat komt door een ander type en ook diepere beworteling (kruiden nemen meer op uit de diepere ondergrond). Bovendien is de voederwaarde (in VEM) van de kruiden in het weiland gemiddeld nauwelijks anders dan van gras. Naast klavers gaat het dan om kruiden als cichorei, paardenbloem, smalle weegbree en duizendblad. Kruidenrijk grasland is dus niet alleen voor de agro-biodiversiteit en weerbaarheid van het grasland belangrijk maar ook voor de voederwaarde van het gewas.
Varkenshouderij
De SKAL-regels voor voeder in de varkenshouderij zijn in hoofdlijn:
Varkens moeten een uitloop hebben (zie verder par. 4.2), maar deze hoeft niet begroeid te zijn met voor varkens eetbaar gewas. Er is dus geen verplicht aandeel vers ruwvoer in het rantsoen.
Voer is van biologische herkomst. Voercomponenten van agrarische oorsprong, zoals melasse, wei, suiker, suikerbietenpulp en meel van granen, moeten biologisch zijn. Echter: voorlopig mag 5% van het diervoer nog bestaan uit gangbare ingrediënten, uitsluitend als aanvulling op het eiwit in diervoer.
Wel is in het voer een aantal niet-biologische (vaak ook abiotische) hulpstoffen toegestaan (dezelfden als voor de rundveehouderij).
Diervoeders moeten GMO vrij geproduceerd zijn.
Diervoeders mogen geen antibiotica, medicinale stoffen en groeibevorderaars bevatten.
Minimaal 20% van het voer moet van het eigen bedrijf of uit de regio komen.
Het dagrantsoen voor varkens moet ook ruwvoer bevatten.
Ook hier gelden aparte regels voor de periode van omschakeling.
Pluimveehouderij
De SKAL-regels voor voeder in de pluimveehouderij zijn in hoofdlijn:
Kippen moeten een uitloop hebben (zie verder par. 4.2), maar deze hoeft niet begroeid te zijn met voor kippen eetbaar gewas. Er is dus geen verplicht aandeel vers ruwvoer.
Het voer is van biologische herkomst. Echter: voorlopig mag 5% van het diervoer nog bestaan uit gangbare ingrediënten, uitsluitend als aanvulling op het eiwit in diervoer.
Wel is in het voer een aantal niet-biologische (vaak ook abiotische) hulpstoffen toegestaan (dezelfden als voor de rundveehouderij).
Diervoeders moeten GMO vrij geproduceerd zijn.
Diervoeders mogen geen antibiotica, medicinale stoffen en groeibevorderaars bevatten.
Minimaal 20% van het voer moet van het eigen bedrijf of uit de regio komen.
Ook aan het voer voor pluimvee moet ruwvoer zijn toegevoegd.
Ook hier gelden aparte regels voor de periode van omschakeling.
Schapen en geiten
De SKAL-regels voor voer voor schapen en geiten zijn dezelfden als voor de rundveehouderij. Schapen en geiten zijn ook herkauwers. De afwegingen die biologische melkveehouders w.b. rundvee maken, dus vooral sturen op eiwit-benutting (N-efficiëntie), gelden in grote lijnen ook voor schapen en geiten.
Verdieping
uitwerking van de SKAL-regels voor diervoeders vindt je op de SKAL-pagina veehouderij . Hier vind je de info per diergroep onder veevoeder/veevoeding.
De toegestane hulpstoffen in diervoeders vind je in de Uitvoeringsregeling, bijlage III (blz. 17-25). Op de SKAL-pagina veehouderij vind je onder veevoeder/veevoeding (per diergroep) ook info over toevoegingsmiddelen.
voeren met gras, kruidenrijk grasland
de wiki https://wiki-groenkennisnet.atlassian.net/wiki/spaces/BB/pages/edit-v2/11862075 bundelt en ontsluit kennis over gras en weidegang (gangbaar)
Van gepeperd naar gekruid grasland, rapport Louis Bolk Instituut 2017
Kruiden en de mineralenvoorziening van melkvee, BioKennis bericht 2012
weer maaien met de maaibalk
Gras en grasklaver worden meestal ‘gewoon’ met de cyclomaaier gemaaid. We zien echter een herwaardering van maaien met de maaibalk, of messenbalk. De maaibalk knipt het gras/klaver/kruiden netjes af, in plaats van rafelig, en kwetst het maaisel minder. Dat betekent behoud van voerwaarde en een snellere en betere hergroei. Ook is het gewicht minder, het brandstofverbruik minder, en de overlevingskans voor insecten is beter. Daarover gaat https://wiki-groenkennisnet.atlassian.net/wiki/spaces/BB/pages/edit-v2/11862075#weer-maaien-met-de-maaibalk van ‘burgerboerderij’ De Patrijs in Lochem.
samenstelling rantsoen melkvee
Voeren met Boerenverstand De basiskennis van het voeren van koeien terug bij de melkveehouder!, Boerenverstand 2014. Deze ontsluit de Rantsoenwijzer: Mijn rantsoenwijzer. Deze bieden gangbare info over samenstelling van een optimaal rantsoen. Voor aanvullende info over het rantsoen in de bio-melkveehouderij zie Met eigen ruwvoer sturen richting 100% biologisch voeder.
Deze verdiepingstekst biedt achtergrondkennis over structuurrijk en eiwitarm voeren . Ook dit rapport Drijfmest, Invloeden op emissies, N-benutting op grasland gaat daarover. Dit laat ook zien dat een beter rantsoen heel veel doet voor de kwaliteit van de drijfmest, en daarmee voor de benutting van de meststoffen hieruit en het beperken van Ammoniak-uitstoot en uitspoeling van N (zie verder par. 2.3.3).
Behalve in echte ‘pure graze’ systemen wordt altijd iets van krachtvoer naast en in aanvulling op het grasrantsoen (vers, gekuild, gedroogd) gevoerd. Dat kan een zelf geteeld voedergewas zijn, b.v. voederbiet en/of een eiwitrijk gewas (zie hieronder). Er is ook biologisch mengvoer (brok) in de handel. Een aantrekkelijke mogelijkheid is zelf samenstellen uit enkelvoudige grondstoffen (N.B. info van commerciële aanbieder).
eiwit van dichtbij, alternatieven voor import/inkoop van voedereiwit
Veldbonen, een waardevolle eiwitbron voor bio-veehouders, artikel ILVO-INAGRO mei 2019
mogelijkheden van meng- en wisselteelt in de praktijk , onder meer gras-voedererwten. Zie meer over meng- en wisselteelt in paragraaf 3.2.
over optimalisatie van voederwinning met meng- en wisselteelten (en verbetering van de bodem daardoor): het bouwplan voor de ideale meng- en wisselteelt .
over mengteelt tarwe - veldboon, met bijgevoegde teeltsheet: https://www.bo-akkerbouw.nl/nieuws/2023/3/teeltsheet-mengteelt-tarwe-en-veldboon-beschikbaar .
ook luzerne (alfalfa) biedt interessante mogelijkheden: artikel over luzerne als alternatief voedergewas .
door roosteren (toasten) van veldbonen wordt de voedingswaarde verhoogd (groter aandeel bestendig eiwit). Daardoor ontstaat een volwaardig alternatief voor soja: https://www.biojournaal.nl/article/9677399/geroosterde-veldbonen-als-duurzaam-alternatief-voor-krachtvoer-bij-hof-van-geervliet/?utm_medium=email
voorgekiemde granen voeren
Een nieuwe ontwikkeling in de pluimveehouderij is het voeren van voorgekiemde granen. Dit maakt onder meer een betere benutting van het eiwit in de granen mogelijk, en daarmee een verminderd aandeel 'eiwit van ver', zoals geïmporteerde soja. Daarover gaat het artikel granen kiemen in de praktijk . N.B. informatie van commerciële aanbieder.
voederbieten
Als alternatief voor snijmais kunnen voederbieten voor de bio-melkveehouderij een interessant alternatief zijn: De biologische voederbiet: krachtvoervervanger en aanvulling op bouwplan N.B. informatie van commerciële aanbieder.
sorghum
Een nieuwe ontwikkeling is de teelt van sorghum (gierst) naast en in aanvulling op snijmais. Sorghum heeft een aantal voordelen: goede en diepe doorworteling, daardoor minder droogte-gevoelig, lagere N-behoefte en een interessant wisselgewas met ziekte-onderdrukkende eigenschappen in mais als volggewas.
basiskennis: kennisdossiers (gangbaar)