Een veel gehanteerde methode (zie Bakker et al. 1996) van monitoring is het maken van vegetatieopnamen in vaste proefvlakken, oftewel permanente kwadraten (PQ’s). Het is een methode om zeer precies veranderingen in soortensamenstelling te volgen op een specifieke plek. Indien elk jaar opnames worden gemaakt is het mogelijk om seizoenfluctuaties in de soortensamenstelling (als gevolg van jaarlijks wisselende temperatuur en neerslag) te scheiden van lange termijn trends en successie (zie ook Hoofdstuk 1.5). Het nadeel van de methode is dat je alleen informatie hebt over een klein plekje. Het is dan ook gebruikelijk om veranderingen te volgen aan de hand van meerdere PQ’s, waarbij deze vaak in transecten worden gelegd, bijvoorbeeld dwars op een hoogtegradiënt of een nat-droog gradiënt. Meerdere PQ’s binnen eenzelfde vegetatie geven dan een beeld van hoe de vegetatie zich ontwikkelt in de loop van de tijd. PQ’s zijn vooral geschikt voor het volgen van geleidelijke veranderingen in (relatief stabiele) begroeiingen. In zeer dynamische omstandigheden, bijvoorbeeld bij duintjes op het strand of op oevers van rivieren kan er jaarlijks sprake zijn van het geheel afwezig zijn van de vegetatie; in zo’n situatie is het gebruik van PQ’s niet geschikt, en kan bijvoorbeeld beter met vegetatiekarteringen of soortskarteringen worden gewerkt. Door de nauwkeurigheid van de informatie die PQ’s opleveren, vormt het een goede aanvulling op de meer globale informatie uit vegetatiekaarten. Een probleem met PQ’s is doorgaans om deze langdurig (10 jaar of langer) in stand te houden: er moet telkens opnieuw menskracht en financiering gevonden worden om de opnamen te herhalen, en een eventuele markering van de PQ’s moet onderhouden worden. De oudste reeks PQ’s in de wereld – zover bekend – die nog steeds met enige regelmaat worden opgenomen (maar niet jaarlijks) stammen uit 1856 (Silvertown et al. 1994). Het grootste PQ-meetnet uit ons land betreft het PQ-netwerk NEM-LMF(Netwerk Ecologische Monitoring – Landelijk Meetnet Flora- Milieu- en Natuurkwaliteit,), waarin de provincies samen ruim 10.000 PQ’s elke vier jaar laten opnemen (CBS 2003).
Voor- en nadelen: Het betreft een relatief efficiënte methode, waarbij de benodigde inspanning wel afhangt van het aantal punten. Het is niet voor niets één van de meest toegepaste methoden van monitoring. De methodiek levert heel betrouwbare informatie over successie en procesverloop, waarbij een statistische analyse (ordinatie) goed mogelijk is (zie Hoofdstuk 2.4). De informatie is echter beperkt tot de gemeten punten, en het is niet vanzelfsprekend zo dat de waargenomen veranderingen ook op een groter gebied van toepassing zijn. Als je buiten de vaste proefvlakken interessante veranderingen ziet optreden, kan het dus nodig zijn om aanvullende PQ’s uit te zetten.
In hoofdstuk 2.8 wordt ingegaan op monitoring door middel van permanente kwadraten.
Geciteerde literatuur
Bakker, J.P., Olff, H., Willems, J.H. & Zobel, M. (1996). Why do we need permanent plots in the study of long-term vegetation dyanmics? Journal of Vegetation Science 7: 147-156. Link (https://www.rug.nl/research/portal/files/6807996/1996JVegSciBakkerJ.pdf)
CBS (2003). Handleiding voor het Landelijk Meetnet Flora- Milieu- en Natuurkwaliteit. Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg.
Silvertown, J., Dodd, M.E., McConway, K., Potts J. & Crawley, M.J. (1994). Rainfall, biomass variation and species composition in the Park Grass Experiment. Ecology 75: 2430-2437.