Om het digestaat als meststof te gebruiken, dienen de co-producten en de plantaardige afval- en reststromen vermeld te zijn in de bijlage Aa-IV van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (zie interessante links). Anders wordt het product gezien als afvalstof, en mag niet voor co-vergisting ingezet worden.
De nutriënten uit de ingaande biomassa (zoals stikstof, fosfaat en kali) blijven tijdens het vergistingsproces grotendeels behouden en komen dus in het digestaat terecht. Een klein deel van de stikstof biomassa wordt via het biogas mee afgevoerd (<15 mg/Nm3 ammoniak). Ammoniakrijke producten, zoals pluimveemest en eiwitrijke producten, kunnen het verloop van het vergistingsproces negatief beïnvloeden en zelfs in het geheel stil leggen. Ammoniak heeft een toxisch effect op de biologische omzetting van organische stof in methaan (vanaf een concentratie van 0,15 g/l), maar als de concentratie stikstof langzaam wordt opgevoerd kan wel een zekere gewenning van de bacteriën optreden.
Tijdens anaerobe vergisting wordt 90% van de vluchtige vetzuren in mest afgebroken, wat ervoor zorgt dat de geur van digestaat afneemt ten opzichte van de ingaande mest. Door de afbraak van organische verbindingen, zoals vluchtige verzuren, is de aanvoer van organische stof naar de bodem lager. Onderzoek laat zien dat digestaat toch een goede werking heeft, zowel om het bodemleven te voeden als om het humusgehalte van de bodem te verbeteren9.
Minerale beschikbaarheid
De totale hoeveelheid stikstof in het digestaat verandert na vergisting nagenoeg niet, maar de aard van de stikstof wel. Doordat een deel van de organische stof wordt afgebroken (en omgezet naar biogas), wordt ook een deel van de organische stikstof in de mest omgezet in anorganische stikstof. Hierdoor stijgt het deel ammonium (NH4+) in de totale stikstof in de mest. Aan het einde van het vergistingsproces kan de verhouding tussen ammoniakale en totale stikstof oplopen tot 70-80%. Hierdoor zal de stikstof uit digestaat sneller beschikbaar komen voor de gewassen op het land. Afhankelijk van de teelt (in hoeverre komt de gewasbehoefte overeen met het beschikbaar komen van de stikstof in de mest) is dit een voordeel of nadeel voor de benuttingsgraad.
Het ammonium in het digestaat staat weer in evenwicht met ammoniak (NH3). Dit evenwicht is afhankelijk van onder andere de pH (zuurgraad). Tijdens het vergistingsproces stijgt de pH-waarde van circa 7,0 – 7,5 (onbehandelde mest) naar ruwweg 8,0 – 9,0. Door de combinatie van de hogere pH met een hoger gehalte ammonium is het risico op ammoniakemissie hoger ten opzichte van mest. Met een aanvullende behandeling van het digestaat na vergisting is dit risico te verhelpen. Voorbeelden hiervan zijn stikstof strippen en aanzuren van mest/digestaat. Na deze behandeling van het digestaat zal de ammoniakemissie juist zeer veel lager zijn dan van onbehandelde mest.
Koolstof
Het koolstofgehalte in digestaat is lager dan in onvergiste mest. Dit komt doordat een gedeelte van de organische stof bij vergisting wordt omgezet tot biogas. Hierdoor is de aanvoer van organische stof op het land bij bemesting met digestaat lager dan bij onvergiste mest (bij een gelijke gift aan nutriënten). De koolstof die is omgezet in biogas bestaat uit snel afbreekbare verbindingen, zoals vetzuren. De stabielere koolstofverbindingen zullen niet worden afgebroken en achterblijven in de mest. Hierdoor heeft digestaat een hogere .
Dus door bemesting met digestaat in plaats van onvergiste mest blijft een groter deel van de organische stof beschikbaar in de bodem. De koolstof die wordt afgebroken tijdens de vergisting zou anders worden verbruikt/afgebroken door het bodemleven, de stabiele koolstof in de mest blijft in het digestaat aanwezig en wordt in de bodem omgezet tot humus.
Het is overigens niet zo dat alle snel beschikbare koolstof wordt afgebroken tijdens de vergisting. Wetenschappelijke experimenten en praktijkervaringen laten zien dat digestaat nog steeds voldoende gemakkelijk afbreekbare koolstofverbindingen bevatten om het bodemleven te stimuleren9. Het gegeven dat digestaat geschikt is om gecomposteerd te worden bevestigd dit beeld.
Resultaten uit een modelberekening van Wageningen Plant Research6 laten zien dat de hoogste koolstofopbouw in de bodem werd bereikt door bemesting met mono-vergiste rundveedrijfmest. Op afstand werd dit gevolgd door co-vergiste en onbewerkte rundveedrijfmest. Indien varkensmest werd gebruikt was de koolstofopbouw veel lager. Dit heeft te maken met de samenstelling van de mest, omdat varkens en koeien verschillende rantsoenen krijgen en er grote verschillen zijn in het verteringsstelsel van de diersoorten. De modelberekeningen gaan uit van een gelijke stikstofaanvoer van de verschillende mestproducten.
Andere voordelen die aan gebruik van digestaat worden toegeschreven zijn dat het homogener en beter verpompbaar is in vergelijking met onbewerkte mest, en een lagere geuremissie heeft12.