/
Rekenregels

Rekenregels

DairyFarmSim geeft effecten op voor de volgende parameters:

  1. Saldo, inclusief loonwerk en mestafzet (Euro per koe)

  2. Bedrijfsoverschot stikstof (kg N per ha)

  3. Bedrijfsoverschot fosfaat (kg per ha)

  4. Bodemoverschot stikstof (kg per ha)

  5. Ammoniakemissie per GVE

  6. Ammoniakemissie per ha

  7. Broeikasgassen, bedrijf per ha

  8. Broeikasgassen, melkproductie

  9. Aandeel eiwit van eigen land (%)

  10. Benutting bedrijf N

  11. Benutting veestapel N

  12. Benutting veestapel P

  13. Benutting bodem N

Met uitzondering van het saldo worden al deze resultaten uitgelezen uit de KringloopWijzer. Hoe de KringloopWijzer rekent wordt uitgelegd in het rapport ‘Rekenregels van de KringloopWijzer’ van Schröder et al. (Schröder et al., 2018). Een deel van hoofdstuk 1 van dit rapport is hieronder opgenomen (zie citaat). Veel van de door DairyFarmSim geproduceerde resultaten, hierboven weergegeven, worden toegelicht in het afgedrukte deel van het rekenregelrapport. Maar de berekening van ammoniakemissie en broeikasgasemissies is niet in het hieronder weergegeven citaat uitgelegd. Deze toelichtingen zijn te vinden in hoofdstuk 2 van het rekenregelrapport. Hoofdstuk 2.2 (BEA behandelt ammoniak), 2.5 BEC: beddrijfsspecifieke C stromen behandelt de broeikasgassen methaan (CH4) en CO2 en hoofdstuk 2.3 BEN: Bedrijfsspecfieke N stromen behandelt het broeikasgas lachgas (N2O-N). Het is aan te raden om deze hoofdstukken te lezen.

De grote lijn voor emissies is:

Bedenk bij emissies dat deze reageren op de N en de P stroom door het bedrijf. In het algemeen hoe hoger deze flux in kg per ha hoe hoger emissies per ha zijn. Maar als emissies uitgedrukt worden per ton melk is het onduidelijk wat gebeurt. Sommige maatregelen verhogen de melkproductie sterker dan de emissies. De emissie per ton melk neemt dan af, maar per ha kan de emissie toenemen. Bij methaan is dat zelfs een bekende strategie. Verder: meer melk, betekent meer voerbehoefte en dus aan ‘de voorkant van de koe’ een hogere N, P, C stroom wat ook betekent: een hogere excretie. Door de begrensde plaatsingsruimte zet die hogere excretie zich vervolgens niet altijd door naar het land, maar vertaalt deze zich in een hogere mestafvoer.       

De grote lijn voor afzonderlijke thema’s is:

  1. Ammoniakemissie:

    1. wordt beïnvloed door de bedrijfsinterne N stroom, dus de overdracht van door koeien opgenomen N naar mest en vervolgens van mest naar bodem, naar gewas en weer naar voer.

    2. wordt sterk bepaald door de productie van ammoniak in mest (TAN). Hoe meer TAN hoe meer ammoniakemissie.

    3. wordt indirect bepaald door de voerstrategie. Bij een hoog RE/VEM verhouding wordt veel TAN geproduceerd, bij een laag RE/VEM wordt relatief weinig TAN geproduceerd.

    4. is verschillend voor verschillende stalsystemen

    5. is verschillend voor mest die tijdens beweiding wordt uitgescheiden en mest die als drijfmest wordt uitgereden.


  2. Broeikasgasuitstoot in CO2 equivalenten bestaat uit:

    1. N2O-N emissie: deze komt vrij door emissie uit bodem en emissie uit mestopslagen.

  • De emissie uit bodem:
    Wordt geschat als een fractie van de N input naar de bodem. Deze fractie is verschillend voor grasland en voor bouwland. Daarom moeten N inputs naar bouwland en grasland ook onderscheiden worden en wordt niet gerekend met een gemiddelde input naar de bodem voor het gehele bedrijf. Ook de input naar de bodem van N die gefixeerd is door vlinderbloemigen wordt meegerekend als een bron van emissie. Ook de input naar de bodem uit gewasresten wordt meegerekend als een bron van emissie.

  • De emissie uit mestopslagen wordt geschat als een fractie van de totale N excretie waarbij de fractie verschillend is voor dunne en vaste mest en waarbij de fractie verschillend is per diersoort waardoor de mest uitgescheiden is.

 

b. CH4 emissie: bestaat uit de componenten emissie uit mest en emissie uit dieren.

  • De emissie uit mest wordt berekend als
    Het aantal dieren maal een emissiefactor voor elke diercategorie en

  • De emissie uit dieren wordt berekend als de emissie die het gevolg is van fermentatie in het maagdarmkanaal van vee. Deze is voor melkvee afhankelijk van:

    • De hoeveelheid opgenomen voer die gefermenteerd wordt

    • Het type voedermiddel en de verteringseigenschappen daarvan en voor maïs, gras of mengvoeders het RE gehalte.


c. CO2 emissie:

  • CO2-emissie treedt op als het C (OS) gehalte in de bodem daalt. Of C zich ophoopt in de bodem, gelijk blijft of daalt hangt af van de balans tussen aanvoer van EOS (effectieve organische stof, dat is organische stof die na een jaar nadat de OS is aangevoerd nog in de bodem aanwezig is) en afbraak van de OS. Als het C gehalte gelijk blijft, is sprake van een nul emissie van CO2. 

  • De afbraak is nauwelijks bedrijfsspecifiek vast te stellen op basis van eenvoudige kengetallen.

  • Daarom berekent de KringloopWijzer alleen de aanvoer van EOS. Op basis van eigen inzicht kan de gebruiker zelf schatten of dat voldoende is voor een per saldo balans.

  • Energieverbruik (diesel en elektriciteit).