IJken en calibratie
Gebruik
Voordat er gemeten wordt, moet de EM-38 geijkt worden. Dit gebeurt door middel van een nul kalibratie. Aangezien de sensor tot een meter diep kan meten, wordt deze op een kunststof statief, op 1,5 meter hoogte geplaatst. Kunststof en lucht geleiden geen elektriciteit, daarom wordt de sensor op 1,5 meter hoogte geplaatst. Er zal dus niks gemeten worden, waardoor de gemeten waardes makkelijk naar nul gekalibreerd kunnen worden.
De EM-38 kan een werkbreedte naar keuze hebben. Vaak wordt er gekozen voor een werkbreedte van vijf meter. De sensor meet meerdere malen per seconde waardoor een meting om de twee meter ontstaat. Aangezien de EM-38 niet in contact hoeft te komen met de bodem wordt deze door middel van een slee of karretje, net boven het bodem oppervlakte verplaatst. Dit zorgt er voor dat de sensor beschermt is en er een hoge meet snelheid behaald kan worden. De metingen kunnen tot zestien kilometer per uur uitgevoerd worden, deze maximum snelheid wordt veroorzaakt door de koppeling van de meetgegevens aan de GNSS positie. Door de werkbreedte van vijf meter en de snelheid van zestien kilometer per uur kan een capaciteit van vijf tot zes hectare per uur behaald worden.
Calibratie
Hier onder staat stap voor stap uitgelegd hoe de kalibratie uitgevoerd dient te worden.
Stap 1. Zet de bodemsensor EM-38 MK2 aan en leg hem alvorens calibratie 20 minuten op de grond.
Stap 2. Plaats de bodemsensor horizontaal op het statief, zodat de bodemsensor 1,5 meter boven de grond staat. Er mag geen staal, zoals sierraden, stalen neuzen enzovoorts, in de buurt van de bodemsensor komen. Want dat beïnvloedt de metingen.
Stap 3. U kunt tussen de meetdiepten 0,5 meter en 1,0 meter switchen met de mode–knop. Zet de mode–knop op 1,0 m. Dat verwijst naar de meetdiepte 1,0 meter. Op de twee schermen komen de ingestelde waarden voor Q/P en I/P digitaal in beeld.
Stap 4. Zet zowel Q/P en I/P door middel van de draaiknoppen op 0. De draaiknoppen kunt u ontgrendelen met het zwarte palletje. Na het verdraaien de draaiknoppen weer vergrendelen om ongewenste verstelling te voorkomen, bijvoorbeeld door trillingen tijdens het rijden.
Opmerking: de calibratie voor I/P is na deze stap al afgerond! Op zandgronden kan I/P vaak niet op 0 gezet worden, de laagst mogelijke waarde voldoet.
Stap 5. Stel Q/P in op 10 mS/m. Zet de bodemsensor in de verticale positie en onthoudt voor uzelf de nieuwe aangegeven waarde op het scherm. Theoretische gezien is de waarde groter geworden, bijvoorbeeld 16 mS/m. Verminder de aangegeven waarde in de verticale positie met de waarde in horizontale positie, in deze situatie dus 16-10=6 mS/m. Stel vervolgens de bodemsensor in horizontale positie in op de uitkomst, in deze situatie dus op 6.
Opmerking: wanneer de waarde niet stijgt na het verdraaien naar de verticale positie, voldoet de calibratie ook voor Q/P met stap 4! Dit komt vaak voor op de zandgronden.
Stap 6. Zet de bodemsensor terug in de verticale positie. Als het goed is, is de aangegeven waarde nu verdubbeld, in deze situatie 2*6=12. De calibratie voor 1,0 m is helemaal voltooid wanneer dit overeenkomt.
Herhaal stap 4 t/m 6 voor 0,5 m. Het switchen tussen de meetdiepten wordt uitgelegd in Stap 3.