Versies vergeleken

Sleutel

  • Deze regel is toegevoegd.
  • Deze regel is verwijderd.
  • Formattering is gewijzigd.

2.1 Beregening

Water voor beregening komen uit verschillende bronnen. Over het algemeen wordt water gebruikt uit sloten, kanalen, meren of rivieren (oppervlaktewater), grond- en leidingwater. De microbiologische kwaliteit verschilt per bron, maar is voor dezelfde bron niet altijd constant. De grootste kans op besmetting bestaat bij oppervlaktewater, gevolgd door bassinwater en het laagst bij grond (bron) en leidingwater. Microbiële besmetting van water is mogelijk wanneer het in contact komt met mest, rioolwater en/ of uitwerpselen van (wilde) dieren.

2.2 Oppervlaktewater

Oppervlaktewater (openwater lichamen) staat in voortdurende verbinding met de omgeving waardoor de kans op besmetting met ziekteverwekkers het grootst is. Water wordt afgevoerd en besmettingsbronnen stroomopwaarts hebben een effect op de waterkwaliteit bij het afname punt. Stroming hoeft niet altijd in dezelfde richting te zijn, bijvoorbeeld bij droogte kan het anders zijn dan bij regen. Rioolwaterzuiveringsinstallaties lozen op oppervlaktewater, maar ook vee, mestopslag bij openwater lichamen of het uitrijden van mest kan besmetting van oppervlaktewater tot gevolg hebben. Ook wilde dieren (o.a. water- en trekvogels) die bivakkeren in oppervlaktewater kunnen verantwoordelijk zijn voor microbiële besmettingen. Gedurende seizoenen zal de besmettingsgraad variëren afhankelijk van de weersomstandigheden en activiteiten die er rondom de openwater lichamen plaatsvinden. Temperatuur heeft invloed op de besmettingsgraad, maar ook andere weersfactoren zoals hevige regenval waarbij er riool overstort kan plaatsvinden. Houd er dus rekening mee dat de besmettingsgraad van oppervlaktewater nooit constant zal zijn en dat een éénmalige monstername, op een vast tijdstip in het jaar, nooit representatief hoeft te zijn voor de besmettingsgraad. Houd bij gebruik van oppervlaktewater de omgevingsfactoren in de gaten zoals benoemd in de richtlijnen van GLOBAL GAP versie 6.

GKN water 1 illustratie.JPGImage Removed
GKN water 2 illustratie.JPGImage Removed

2.3 Bassinwater

...

2.4 Grond (bron) en leidingwater

Grond (bron) en leidingwater zullen in principe vrij zijn van ziekteverwekkers. Maar, in de richtlijnen van GLOBAL GAP versie 6 staat omschreven dat monsternames niet plaats moeten vinden bij de oorsprong, maar bij de afnamepunten die het dichtstbij zijn bij de toepassing. Water wordt soms over groter afstanden getransporteerd via slangen, buizen of kanalen en die kunnen ook besmet raken. Als voorbeeld; 100 m buis met de doorsnede van 75 mm kan maximaal 44 liter water bevatten en dit water komt er als eerste op het gewas als de leiding niet vooraf is geleegd. Besmettingen in buizen en slangen kunnen optreden door ophoping van bacteriën, inclusief ziekteverwekkers, en kunnen permanent aanwezig blijven wanneer ze biofilms [kader 8, Biofilm] vormen.

Informatie

Kader 8. Biofilm. Micro-organismen produceren slijm en kunnen zich in de slijmlaag hechten aan diverse oppervlakten (o.a. kunststof/verf/ coating, steen/beton, metaal, hout). De overleving en resistentie tegen desinfecterende middelen nemen sterk toe wanneer micro-organismen inbed zijn in een slijmlaag aangehecht aan een oppervlak, en dat geldt ook voor ziekteverwekkers. De vorming van slijmlagen in leidingen, spuitkoppen waterbassins enz. vormen een probleem omdat ziekteverwekkers kunnen ophopen en regelmatig vrijkomen in water. Daarnaast zijn niet alle desinfecterende maatregelen werkzaam tegen biofilms.

2.5 Wijze van toediening

...

van

...

water

...

op het gewas

...

Informatie

Kader 7. Rhizosfeer. De rhizosfeer is de zone in grond die wordt beïnvloed door de plant. Planten kunnen de microbiologische samenstelling van de bodem sturen door het uitscheiden van stoffen (wortel exudaten) en afgestorven wortel- en andere plant-gerelateerde delen en hiermee micro-organismen te voorzien van plaatsen voor aanhechting en mogelijkheden om planten binnen te dringen. Deze processen gezamenlijk leiden ertoe dat de microbiologische samenstelling in rhizosfeer grond wezenlijk verschilt ten opzichte van niet bewortelde (bulk) grond. Uitscheiding van eenvoudig afbreekbare stoffen in de vorm van suikers, organische zuren, aminozuren en andere stoffen zorgen voor aantrekking van bodemmicro-organismen (rekrutering), verhoging van de metabole activiteit en vermeerdering van micro-organismen. In het kader van transmissie van voedselpathogenen naar planten werd in het PPS project over transmissie van humaan pathogenen [kader 6] veronderstelt dat ziekteverwekkers zouden kunnen profiteren van het verhoogde voedselaanbod in de rhizosfeer. Dit bleek ook zo te zijn, wat resulteerde in hogere dichtheden en een aanzienlijk langere verblijftijd van ziekteverwekkers bij plantenwortels.

2.6 Afsterving

...

van

...

ziekteverwekkers

...

op het gewas

...

Informatie

Kader 6. PPS Transmissie humaan pathogenen. PPS transmissie humaan pathogenen is een beleidsondersteunend onderzoeksproject (volledige titel: De rol van transmissieroutes water en mest bij besmetting van groente productiesystemen met humaan pathogenen) uitgevoerd bij de WUR over de periode van 2019 tot en met 2022 en gefinancierd door topsector Tuin en Uitgangsmaterialen (TU-18096). De doelstelling van het project is het vaststellen van belangrijke ziekteverwekkers bij de mens via vers-consumeerbare groente en fruit. Aangenomen werd dat mest en beregeningswater belangrijke vectoren zijn van ziekteverwekkers. Onderzocht werd in welke mate er risico’s waren wanneer besmet water of mest werd gebruikt in diverse teelten van gewassen die vers geconsumeerd kunnen worden. Experimenten werden uitgevoerd onder praktijkrelevante omstandigheden, waarbij teeltomstandigheden zo realistisch werden nagestreefd en er werd gemonitord bij mestleveranciers en producenten van groente en fruitgewassen. Via deze aanpak werd verwacht dat er een realistisch beeld van de verspreiding van ziekteverwekkers naar gewassen kon worden verkregen, op basis waarvan risico beoordelingen op ziekte uitbraak zou kunnen worden ingeschat. De uitkomsten zijn verwerkt in een rapport die beschikbaar is in bijlage xx. Aanvullende informatie over het project is bechikbaar op de web pagina van de WUR (https://www.wur.nl/nl/onderzoek-resultaten/kennisonline-onderzoeksprojecten-lnv/soorten-onderzoek/kennisonline/transmissie-humaan-pathogenen.htm ) KIA landbouw, water, voedsel (https://projecten.landbouwwatervoedsel.nl/project/transmissie-humaan-pathogenen/ ).

2.7 Risico inschatting na toediening

...

met

...

besmet

...

beregeningswater

...

Informatie

Kader 9. Detectie van bacteriën. Bacterie aantallen in water en voedingsproducten worden bepaald door kolonievorming. Kolonies zijn ophopingen van bacteriën in een agar schaal die zichtbaar zijn met het blote oog. Dit gebeurt door watermonsters of fijngemalen voedselproducten te verdunnen waarna een vast volume wordt uitgestreken op een agar plaat. De agar plaat met de opgebrachte vloeistof worden in een stoof geïncubeerd, waarna bacteriën zich gaan vermenigvuldigen en er kolonies ontstaan. De samenstelling van het groeimedium in de agar en de incubatie condities (temperatuur, aanwezigheid van zuurstof) zijn bepalend voor de bacteriegroep die kan groeien. In principe groeit één bacteriecel uit tot één kolonie en op basis van het afgewogen gewicht (voedingsproducten), de verdunningsfactor en het getelde aantal kolonies na incubatie kan de dichtheid van de bacteriegroep worden vastgesteld. Op basis van deze methode is dan bekend hoeveel levende en delende bacteriecellen in het watermonster of voedingsmiddel aanwezig is. Voor eventuele verdere identificatie van bacteriën wordt gebruik gemaakt van koloniemateriaal waarop aanvullende groeitesten, en/ of serologische of DNA-gebaseerde technieken worden toegepast. Omdat bacteriedichtheden in water en voedingsmiddelen sterk kunnen variëren in aantal (van 0 -niet detecteerbaar- tot miljoenen en soms nog meer per ml water of per g product) worden bacteriedichtheden vaak uitgedrukt volgens een logaritmische schaalverdeling (in Log10 eenheden). Een Log10 getal is een exponentieel getal waarvan de basis 10 is; dus Log10 x betekent 10x. Stel er komen Log10 3 coliformen per ml voor in een watermonster dan komt dit neer op 103, dus 1000 coliformen per ml. De schaalverdeling loopt op met tientallen, met als voorbeeld dat een gemeten waarde van een tweede watermonster Log10 5 coliforme bacteriën is, dan betekent het dat de dichtheid 100 keer hoger is ten opzichte van het eerste watermonster.

  • Kader 9 illustratie.JPGImage Removed

...

Bijlagen

  • View file
    namebijlage GKN water.doc
    (RA hygiene GlobalGAP v6 FV Smart 19.01)