...
Voor een goede gewasontwikkeling is het belangrijk dat tijdens de winterperiode er voldoende dagen met een lage temperatuur zijn. Als niet voldaan wordt aan de koudebehoefte van een boom geeft dit problemen met het uitlopen van de knoppen in het voorjaar en kan leiden tot productieverliezen [4]. Warmere winters vormen daarom een risico voor de gewasontwikkeling. Wereldwijde berekeningen voorspellen dat het effect van klimaatverandering op het voldoen aan de koudebehoefte regioafhankelijk is [5].
Een verschuiving van de seizoenen beïnvloedt de ontwikkeling van fruitbomen, nuttige en schadelijke insecten. Maar ze worden niet allemaal op dezelfde manier in en dezelfde mate beïnvloedt. Of klimaatverandering een positief, negatief of neutraal effect heeft op de teelt van fruit is dus sterk afhankelijk van hoe de verschillende organismen reageren op de veranderingen.
Ongeveer 40% van de bestuiving van het appelras Elstar gebeurt door insecten, waarvan ongeveer 60% wilde bestuivers. Een berekening, waarin zowel hoeveelheid als kwaliteit van het fruit is meegenomen, laat zien dat insecten meer dan de helft van de productiewaarde voor hun rekening nemen [6].
Het is dus belangrijk dat er tijdens de bloei bestuivers aanwezig zijn. In vergelijking met veertig jaar geleden vindt de bloei van appels tegenwoordig zo’n 10 dagen eerder plaats [7]. Dit kan resulteren in een mismatch tussen de vlucht van insecten en de bloei. Een studie in het Verenigd Koninkrijk laat echter zien dat van nature voorkomende bestuivers gemiddeld genomen ook eerder gaan vliegen bij toenemende voorjaarstemperaturen. De kans op een mismatch tussen de vlucht van bestuivers en de bloei lijkt dus beperkt [8].
Telers kunnen ook zelf bestuivers, zoals honingbijen of metselbijen, uitzetten tijdens de bloei. Iedere bestuiver heeft specifieke eigenschappen. Denk bijvoorbeeld aan de periode van de vlucht, voorkeurgewassen of een minimale benodigde temperatuur om te vliegen [9]. Telers kunnen bij hun keuze voor bestuivers rekening houden met het veranderende klimaat en de verwachte weersomstandigheden tijdens de bloei. Door middel van gecontroleerd voorverwarmen kan het uitkomen van metselbijen worden aangepast aan het verwachte bloeitijdstip [10].
...
Figuur 4 Bestuiving van appel. Foto: Delphy.
Een toename van de gemiddelde temperatuur en als gevolg daarvan een grotere kans op extreme weersomstandigheden, zoals hitte, vergroot de kans op zonnebrandschade in de fruitteelt. Zonnebrandschade ontstaat als de temperatuur van de vrucht te hoog wordt. Dit hangt samen met de omgevingstemperatuur. Vaak worden temperaturen boven 30 oC als risicovol benoemd. Daarnaast speelt ook de directe instraling een rol. Schade komt voor op de delen van de vrucht die direct aan het zonlicht zijn blootgesteld. Zonnebrandschade op appels kent verschillende gradaties. Eerst ontkleurt een gedeelte van de vrucht. Zachte, bruine plekken ontstaan als de temperatuur van de vrucht oploopt tot 46-49 oC. Necrose (zwartverkleuring) vindt plaats rond een vruchttemperatuur van 52 oC [11]. De temperatuur in de vrucht wordt dus veel hoger dan de omgevingstemperatuur. Verbrande vruchten zijn niet verkoopbaar en vormen een risico op rot in de bewaring voor andere appels. Naast vruchtschade kan ook bladschade optreden. Met name appel is gevoelig voor zonnebrandschade, maar ook peren kunnen beschadigd worden.
Figuur 5 Zonnebrandschade op appel. Bron: Delphy.
Figuur 6 Zonnebrandschade op blad in appel. Bron: Delphy.
De mate van zonnebrand is afhankelijk van een aantal factoren. Rasgevoeligheid speelt een rol bij zonnebrandschade. Gevoelige rassen zijn bijvoorbeeld Jonagold en Elstar, terwijl Topaz en Braeburn veel minder of zelfs geen symptomen vertonen. Naast het ras is de onderstam van invloed. De veelgebruikte onderstam M.9 geeft meer kans op schade dan bijvoorbeeld MM.106. Dit hangt samen met de bladmassa. Blad kan de vruchten bedekken, wat de kans op schade vermindert. M.9 heeft een lagere groeikracht. De oriëntatie van de rijen is eveneens bepalend: noord-zuid geplante rijen hadden meer schade dan oost-west geplante rijen [11].
Een belangrijke maatregel om zonnebrandschade tegen te gaan is verdamping. Lang gras in de grasstrook geeft meer verdamping dan kort gras. Het maakt ook verschil of er voldoende water in de grond beschikbaar is. Bomen met droogtestress verdampen minder dan bomen die in een voldoende vochtige bodem staan. Ook kan beregend worden tegen zonnebrandschade. Door het natmaken van het gewas, vindt er verdamping en koeling plaats. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is echter wel dat er voldoende water van geschikte kwaliteit aanwezig is. Beregeningsverboden door waterschappen en verzilting van grondwater vormen risico’s. Waterbeschikbaarheid is dus niet vanzelfsprekend in een periode van hitte in combinatie met droogte. Het is echter wel een waarschijnlijk scenario voor de toekomst.
De stijging in temperatuur zorgt ook voor extremere buien met een grotere kans op hagel. Hagel kan veel schade veroorzaken in de fruitteelt. Als percelen niet beschermd worden door anti-hagelnetten, dan beschadigen de vruchten en het blad. Bladbeschadigingen geven stress, wat de kans op vruchtrui tijdens het groeiseizoen vergroot. Hagel vroeg in het groeiseizoen geeft schilbeschadigingen. Later in het seizoen kan de hagel ook door de schil heen slaan. De vruchten gaan dan rotten en zijn niet verkoopbaar.
Figuur 2 Hagelschade. Bron: Delphy.
Nachtvorst in het voorjaar vormt een bedreiging voor de fruitteelt. Veranderende weersomstandigheden als gevolg van klimaatverandering beïnvloeden de kans op nachtvorst. Wat zijn de vooruitzichten voor de fruitteelt?
Nieuwsartikel, https://www.gfactueel.nl/nachtvorst-houdt-fruittelers-uit-de-slaap/ [MS1]
Het groeiseizoen begint gemiddeld genomen steeds eerder. Een analyse van de bloeidata in de afgelopen decennia laat zien dat de bloei per drie jaar gemiddeld één dag vervroegd is [12] [7]. Echter, het moment waarop de laatste nachtvorst gemiddeld genomen plaatsvindt, is daarentegen gelijk gebleven. Wel is het zo dat het gemiddelde aantal vorstnachten in de periode januari tot en met mei afneemt door de stijgende temperaturen. Deze gevolgen van de temperatuurverhoging heffen elkaar dus gedeeltelijk op. Een modelanalyse voor appel laat zien dat het risico op schade in Nederland afneemt in de toekomst [12]. Een Vlaams onderzoek beschrijft dat de kans op vorst voor peer tijdens de bloeiperiode afneemt [13]. Als deze voorspellingen kloppen, is de kans op nachtvorst en bijbehorende schade in de toekomst dus kleiner.
Als de eerste groene delen zichtbaar worden aan de fruitbomen, kunnen het blad en de bloemknoppen nog redelijk veel vorst verdragen, tot ongeveer -7 tot -8 oC. Naarmate de ontwikkeling vordert neemt de gevoeligheid van de bloemclusters toe. Rond volle bloei en daarna kunnen de bloemen weinig tot geen vorst verdragen [14]. Door het toepassen van maatregelen, zoals beregening of windmolens, kunnen iets lagere temperaturen getolereerd worden.
Schade door nachtvorst tijdens de bloei kenmerkt zich (in toenemende ernst) door een beschadigde stamper, bloembodem en/of ovule (zaadbeginsel). Schade aan de stamper betekent dat er geen bevruchting meer kan plaatsvinden. Dit is alleen een probleem als de bloem nog niet bestoven was. Schade aan de bloembodem kan afsterven van de vrucht veroorzaken. Ook kan het resulteren in schilafwijkingen of misvormde vruchten. Als het zaadbeginsel beschadigd is, dan kan geen vrucht worden gevormd (met uitzondering van het perenras Conference). Nachtvorstschade kort na de bloei geeft vaak schilafwijkingen (ringen) of schilverruwing [15].
...
Onderliggende pagina's (weergave met onderliggende items) | ||
---|---|---|
|