Andere consumentenvraag
Een belangrijke aanjager van de groei is uiteraard dat steeds meer mensen kiezen voor biologische producten. De laatste jaren groeit de vraag naar biologisch harder dan het aanbod, ook al doet zich vanaf 2022 een (tijdelijk ? ) kentering voor als gevolg van de hoge inflatie met hogere voedselprijzen, waardoor consumenten weer uitwijken naar ‘goedkoop’ (zie verder paragraaf 6.3). Wat bepaalt die veranderende keuze van consumenten, en welke veranderingen in de consumentenkeuze zijn nog te verwachten ? Een paar hoofdlijnen:
De voornaamste concurrent van biologisch voedsel is het goedkope niet-biologische aanbod. Het hele voedselsysteem in Nederland (productie, verwerking, distributie/retail) is uiterst efficiënt en open voor de wereldmarkt. Dat betekent relatief lage prijzen en scherpe concurrentie tussen een beperkt aantal supermarktketens. Veel voedsel wordt via ‘acties’ aangeboden. Tegen dat kiloknaller-geweld is het moeilijk concurreren.
Er is een sterke opkomst van allerlei keurmerken die gaan over één of enkele aspecten van ‘duurzaam’ en ‘sociaal’. Zo is er het Beter leven - keurmerk, Fair Trade (eerder bekend als Max Havelaar) en Planet Proof (eerder bekend als Milieukeur). Nederland kent erg veel van dat soort keurmerken (meer dan 100) en hun aantal groet alleen maar. Veel consumenten zien door de bomen het bos niet meer. Het biologisch keurmerk is in dat geheel niet het meest herkenbare (Beter leven en Fair Trade scoren het hoogst -cijfers 2017-). Biologisch is, zeker als het om de primaire productie gaat, wel het meest complete, en omvat veel van waar andere keurmerken over gaan (zo zijn biologisch vlees en eieren automatisch ook drie sterren Beter Leven), maar dat is voor consumenten minder zichtbaar. Zij zien wel de hogere prijs van biologisch (als ‘totaalpakket’) en de niet of relatief minder hoge prijs van producten met andere keurmerken.
Evengoed kiezen wel steeds meer mensen voor ‘duurzaam’. De totale omzet van producten met een duurzaamheidskeurmerk groeide in 2016 met 26%, die van biologisch in dat jaar met 8%; in de eerste helft van 2019 was de totale groei 28% (terwijl de totale markt slechts met 4% groeide) en van biologisch 8% (cijfers 2019 IRI Netherlands). Ook daarna is de afzet van producten met een duurzaamheidskeurmerk sterk blijven groeien, tot 19% van alle verkochte Food in 2021. In de eerste helft van 2023 zette deze groei zich gewoon door, tot 22,8%, ondanks alle inflatie en prijsstijgingen in vooral 2022. Biologisch was in 2016 nog wel het grootste onder deze keurmerken, maar andere keurmerken (met name Beter Leven) groeiden snel. In 2019 is Beter leven (in % omzet) zelfs het grootst. In 2021 was in omzet gerekend het Beter Leven keurmerk het grootst, Biologisch tweede en Planet Proof vijfde (zie verder paragraaf 5.3). Ook in de eerste helft van 2023 was Beter Leven de grootste groeier (vooral één ster), maar ook bio groeide door naar 8,3%. Met name voor de productgroepen vis, eieren, varkensvlees en vleeswaren wordt het gewoon dat er één van de ekurmerken op zit (in 2023 van 45% naar 58%, waarvan het meeste Beter Leven één ster) (cijfers 2023 Circana, vml. IRI, alleen cijfers over afzet supermarkten). Biologisch zal zich in deze wereld van duurzaamheidskeurmerken moeten blijven onderscheiden als ‘totaal-keurmerk’.
Dat groei - potentieel voor biologisch is niet gelijk verdeeld over de bevolking. In een recente studie (Motivaction, 2017) worden verschillende groepen onderscheiden. Er is een kopgroep van zo’n 11% (jong - stedelijk) die al overwegend ‘duurzaam’ koopt. Er is een groep ‘welwillenden’, zo’n 15% (hoger opgeleid, hoger inkomen, ook ouderen) die wel nadenken over duurzame keuzes, maar die nog niet altijd maken. Een grote groep ‘twijfelaars’ (35%) denkt er wel eens over maar doet er niet veel mee. Zo’n 29% is ‘onbewust’(veel middelbaar opgeleid, niet-stedelijk): niet bezig met duurzame keuzes, vaak ongezond voedingspatroon. 10% (vaak lager opgeleide mannen) is sceptisch en wijst duurzame keuzes botweg af. Groei van biologisch op korte termijn lijkt vooral mogelijk binnen de ‘koplopers’ en de ‘welwillenden’, samen zo’n 25% van de bevolking. Uiteraard is dat geen gegeven voor altijd: veel hangt af van de prijsontwikkeling en positionering van biologisch in de nabije toekomst.
Toch koopt inmiddels 95% van de huishoudens wel eens iets biologisch, voor 90% in de supermarkt (cijfers 2019). Dit percentage groeit: in 2021 kocht 96,3% wel eens iets biologisch. Het echte groeipotentieel komt overeen met de schatting dat zo’n 25% van de bevolking ‘wel eens’ tot ‘vaak’ iets biologisch koopt. Echter, zelfs de kopgroep van deze biologische kopers koopt niet alles biologisch, en de meesten (90%) af en toe of met enige regelmaat. Er is bijna altijd concurrentie met ‘gangbaar’ en met andere keurmerken. Het totale marktaandeel van biologische producten (3,2% in 2017, 4,7% in 2018) is de optelsom van deze af-en-toe tot vaak - keuzes.
Waarom kopen mensen een biologisch product, en waarom zouden ze dat vaker doen ? Er zijn ‘ik-betrokken’ motieven (beter voor de gezondheid, smakelijker e.d.) en ‘ander/wereld-betrokken’ motieven (dierenleed/dierenwelzijn, duurzaamheid, natuur e.d., sociale rechtvaardigheid). Volgens het onderzoek van Motivaction (zie hierboven) geven alleen in de koplopergroep wereld-betrokken motieven (vooral natuur, dierenwelzijn en milieu) de doorslag. In de groep ‘welwillenden’ scoort gezondheid het hoogst maar spelen de wereld-betrokken motieven ook hoog. De twijfelaars herkennen dezelfde motieven, maar laten zich er minder door leiden, wantrouwen ook vaker informatie over duurzaamheid en de keurmerken. De ‘onbewusten’ zijn er vooral niet mee bezig, en hechten ook sterk aan wat ze gewend zijn. De sceptici koesteren het meeste wantrouwen, hechten aan traditie en laten zich vooral door de prijs leiden. Maar: in alle groepen speelt prijs een rol in de afwegingen die mensen uiteindelijk maken.
Uit cijfers van 2019 blijkt opnieuw de prijs van bio-producten de grootste belemmering is voor snelle groei van de omzet. Van alle consumenten geeft maar liefst 68% aan vaker iets bio te zullen kopen als biologische boodschappen goedkoper zouden zijn. (in een recent onderzoek van GfK bleek dit in 2022 al 77% van de consumenten te zijn) Prijs scoort veel hoger dan factoren als een groter en meer gevarieerd aanbod en meer duidelijkheid over de voordelen ( 11 a 16%). Toch is de afgelopen jaren het prijsverschil tussen gangbare en biologische producten steeds kleiner geworden, vooral in de supermarkt. In veel gevallen zijn daar biologische producten goedkoper dan gangbare A-merken (bron: Bionext Trendrapport 2019).
Het beeld dat hieruit naar voren komt is minder somber dan het op het eerste gezicht lijkt. De totale omzet van biologische voedingsmiddelen (retail), 4,7% van het totaal (2018), groeit harder (groei 8,4% in 2018) dan de totale omzet van voedingsmiddelen . De groei van de productie houdt deze met moeite bij. Er is nog veel meer groei mogelijk als biologisch duidelijk weet te maken dat het in feite heel veel van de ‘single issue’ keurmerken omvat, dat het hiervoor duidelijke (wettelijk geborgde) waarborgen biedt en als het prijsverschil met ‘gangbaar’ nog minder wordt. Dat prijsverschil zou minder worden externe effecten (milieu- en gezondheidsschade, broeikasgas-emissies enz.) beter in de prijs tot uitdrukking komen (True Pricing, zie bij Billijkheid als principe, 1.2). De bio-sector kan daar zelf nog aan bijdragen met efficiënte productie en een goed geprijsd pakket basisproducten.
Andere relaties producent - consument/burger
De bio-consument kiest, vaker dan gemiddeld, niet alleen voor andere producten maar ook voor een andere relatie met het product en met de producent: meer binnen een herkenbare schaal, binnen herkenbare relaties, met meer transparantie over productie en verwerking. Al in de jaren ’70 werd het gebruikelijk om de naam van de boer of tuinder te vermelden bij het product in de bio-winkel. Dat was toen, en is nog, in de gangbare verwerking en handel ondenkbaar (behalve bij als zogenaamd ‘ambachtelijk’ in de markt gezette niche-producten). Er ontstaat zo een relatie tussen producent en consument. Veel biologische bedrijven doen ook mee aan open dagen of halen op een andere manier burgers/consumenten naar hun bedrijf, bij voorbeeld met huisverkoop of een echte boerderij-winkel. Deze ‘korte keten’ benadering wordt steeds belangrijker.
Er wordt geëxperimenteerd met nieuwe bedrijfsvormen, met meer en andere betrokkenheid van de consument/burger. Een voorbeeld zijn de CSA-bedrijven (Consumer Supported Agriculture), bedrijven die een vaste relatie aangaan met een kring consumenten, of zelfs een vorm van mede-eigenaarschap kennen. Andere bedrijven bieden zelf voedselpakketten aan en distribueren deze zelf, runnen een eigen bedrijfswinkel of bieden naast het primaire bedrijf andere producten en diensten aan (bijvoorbeeld kinderopslag, recreatie) en baseren daar een deel van hun verdienmodel op (multifunctionele landbouw). Er zijn zeker ook gangbare bedrijven die dit oppakken, vaak ook uit economische noodzaak, maar juist voor biologische boeren zijn openheid (‘het kunnen uitleggen’) en korte lijnen met de klant van groot belang. Een recent voorbeeld is Herenboeren . Opvallend is dat veel CSA-bedrijven, en ook Herenboeren, wel biologisch werken maar geen certificatie als bio-bedrijf aanvragen. In plaats daarvan speelt vertrouwen in de directe relatie tussen klant en bedrijf de hoofdrol.
Biologisch en duurzaamheid: is biologisch altijd beter?
Bezorgdheid over het milieu is al vanaf de jaren '60 een aanjager van biologische landbouw. In recenter jaren denken we meer in termen van duurzaamheid: er zijn terechte twijfels bij de duurzaamheid, de 'volhoudbaarheid', van het huidige landbouw-systeem. Biologische landbouw wil een duurzamer alternatief bieden. Zowel producenten als consumenten kiezen daarvoor. Kiezen voor duurzaamheid is dus een factor in de groei en de ontwikkelrichting van de biologische landbouw.
Of kiezen voor duurzaamheid ook in de nabije toekomst een aanjager blijft van de groei van biologisch hangt er ook vanaf of de biologische landbouw zijn duurzaamheidsclaims kan waarmaken. Het is daarom belangrijk om te weten wat biologische landbouw 'presteert' voor duurzaamheid. Is biologische landbouw altijd duurzamer en beter voor het milieu? Veel voorstanders nemen dat als vanzelfsprekend aan, anderen bestrijden dat. Er is veel onderzoek gedaan naar prestaties van de biologische landbouw op aspecten van milieu en duurzaamheid en op economische aspecten. Welk beeld komt daaruit naar voren ?
Duurzaamheid kun je op meerdere manieren bekijken. De belangrijkste twee zijn: per hectare en per kilogram product. Voor de lokale invloed van een systeem is de impact per hectare belangrijk. Daarvan is de ammoniak emissie een voorbeeld. Kijk je op wereldschaal dan is de impact per kilogram product belangrijk; dat speelt bijvoorbeeld bij CO2.
Een globaal beeld uit het onderzoek is dat biologisch per hectare beter of vergelijkbaar presteert en per kg vergelijkbaar of minder presteert. Het verschil komt door de lagere productie per hectare.
Een aantal aspecten nader uitgewerkt:
Biologische landbouw scoort beter tot veel beter op milieu: veel minder emissies en residuen van bestrijdingsmiddelen, minder uitspoeling en emissie van nitraat en ammoniak en minder bijdrage aan de eutrofiëring van oppervlaktewater.
Biologische landbouw scoort ook beter tot veel beter op behoud en opbouw van bodemvruchtbaarheid . Meer algemeen: biologische landbouw scoort beter als kringloop-landbouw.
Biologische landbouw levert meer biodiversiteit op en scoort veel beter op dierenwelzijn en op minder antibioticagebruik, met name geen preventief gebruik van antibiotica. Daardoor draagt biologische landbouw bij aan het voorkomen van resistentie van bacteriën zoals MRSA.
De arbeidsbehoefte is veelal groter. Dat kan negatief worden geduid (hogere kosten) en positief (werkgelegenheid). Het verschil met gangbaar is overigens beperkt door de hoge mechanisatiegraad en de grote efficiëntie van veel bio-bedrijven.
Biologische landbouw heeft wel een iets lagere opbrengst per hectare. Het beeld is wisselend per productgroep, klimaatzone en economische ontwikkeling. In onze hoogproductieve westerse landbouw is het 20% a 30% minder, dus het kost meer grondgebruik voor dezelfde hoeveelheid product.
Als de keuze voor biologisch echter samengaat met de keuze voor een gezonder en duurzamer voedingspatroon, met minder dierlijke eiwitten en minder verspilling, dan compenseert dat ruimschoots deze lagere productie. De keuze voor meer diervoeder uit de regio betekent minder gesleep met grondstoffen over de wereld en minder gebruik van 'verborgen hectaren' elders op de wereld, bij voorbeeld voor de teelt van soja op grond waarvoor regenwoud is gekapt.
In termen van klimaat, met name uitstoot van broeikasgassen, is het beeld wisselend. Dat komt vooral omdat biologische landbouw meer grond nodig heeft voor dezelfde hoeveelheid product. Daar staat tegenover: biologische landbouw gebruikt geen stikstofkunstmest. De productie hiervan kost veel CO2-emissie,
Biologische landbouw biedt bovendien de mogelijkheid om meer koolstof in de bodem te binden. Carbon Sequestration, ofwel onttrekking van CO2 uit de lucht door opbouw van organische stof in de bodem, wordt niet in alle berekeningen meegenomen. Biologische landbouw kan meer koolstof in de bodem binden door de opbouw van bodemvruchtbaarheid en daarmee een bijdrage leveren aan de onttrekking van CO2 aan de lucht. Landbouw kan overigens maar weinig compenseren van de totale CO2 die de maatschappij veroorzaakt door het gebruik van fossiele brandstoffen.
Op wereldschaal: als biologische landbouw, door de lagere productie per hectare, ertoe zou leiden dat meer bossen worden gekapt en natuurgronden ontgonnen voor cultuurgrond, dan zou de bijdrage aan duurzaamheid negatief zijn. Dat betekent immers extra CO2-emissie en ook nog eens minder biodiversiteit. Daarom wordt er In alle visies op biologische landbouw als alternatief op wereldschaal vanuit gegaan dat dat niet mag gebeuren: we moeten het doen met het areaal dat nu al voor landbouw in gebruik is.
Op de ‘klimaat-balans’ staat dus tegenover meer landgebruik: geen stikstofkunstmest (in CO2-emissie: de productie van één kg. Kalkammonsalpeter = de verbranding van één liter diesel), de potentie van meer koolstofbinding in de bodem en de bijdrage aan een meer duurzaam voedingspatroon. Dat bepaalt ook meteen de uitdagingen voor de bio-landbouw: een optimale productie per hectare (‘ecologische intensivering’), optimalisatie van stikstofbinding uit natuurlijke bronnen, hoge inzet op opbouw en behoud van bodemvruchtbaarheid, dus van koolstofbinding in de bodem, en werken in een keten (met productie en afzet) die een gezond en duurzaam voedingspatroon mogelijk maakt en bevordert. Uiteindelijk wordt duurzaamheid bepaald door het hele voedselsysteem, niet alleen door de primaire productie (de landbouwproductie op zich) binnen dat systeem.
Duurzaamheid is bovendien breder dan broeikasgassen. Vooral in termen van behoud en opbouw van bodemvruchtbaarheid, het ontwikkelen van kringlooplandbouw en behoud en versterking van biodiversiteit is de bijdrage aan duurzaamheid positief. De weerbaarheid van een landbouwsysteem met een goede, levende, bodem en een hogere biodiversiteit is groter; het past zich makkelijker aan veranderende omstandigheden en grilliger weer aan. De afhankelijkheid van mineraal fosfaat, op den duur een schaarse grondstof, neemt af.
Verdieping
https://www.rural21.com/english/search/detail/article/organic-farming-mitigates-climate-change.html
over publieke waarden van bio-landbouw: https://www.thuenen.de/en/thuenen-topics/organic-farming/die-leistungen-des-oekolandbaus-fuer-umwelt-und-gesellschaft
De kloof tussen bio en gangbaar wordt kleiner; dat bepaalt mede het perspectief voor meer bio: https://www.biojournaal.nl/article/9627952/kloof-tussen-biologisch-en-gangbaar-wordt-kleiner/?utm_medium=email . Voor het hele rapport zie rapport WUR Perspectief van biologische landbouw (mei 2023) .
https://www.eosta.com/nl/nieuws/biologische-landbouw-en-de-duurzame-ontwikkelingsdoelen-0
Duurzaamheidseffecten van de landbouw worden mede bepaald door de emissies van broeikasgassen. Een belangrijk onderdeel hiervan is de emissie van methaan vanuit vooral de melkveehouderij. Daarover gaat methaanemissies in de melkveehouderij.
het gebruik van chemisch gebonden N (N-kunstmest) draagt voor een groot deel bij aan de broeikasgas-emissie van de landbouw, leidt tot bodemdegradatie en veroorzaakt diverse milieuproblemen. Dit artikel https://www.biojournaal.nl/article/9574133/niet-meer-maar-minder-stikstofhoudende-meststoffen-nodig-voor-duurzame-voedselzekerheid/?utm_medium=email beschrijft hoe het stikstofgebruik al ver voorbij de planetaire grenzen is. De efficiëntie van N is wereldwijd heel laag. Het totaal gebruik moet worden gehalveerd om binnen aanvaardbare grenzen te blijven. Daarvoor is een veel efficiënter gebruik nodig, onder meer door een meer circulair gebruik. Biologische landbouw pakt dit op.
Het prijsverschil tussen bio- en gangbare producten is niet voor alle producten even groot, en het hangt af van het afzetkanaal. Een betaalbaar bio-voedingspakket is mogelijk: https://www.biojournaal.nl/article/9625486/betaalbaar-bio-boodschappen-doen/?utm_medium=email. Het prijsverschil wordt ook minder: https://www.biojournaal.nl/article/9630071/prijsverschil-biologische-en-niet-biologische-voeding-weer-iets-kleiner/?utm_medium=email .
Biologisch en (wereld)voedselvoorziening
Net zo als over duurzaamheid maken mensen zich zorgen over de vraag of er in de nabije en verdere toekomst nog wel voldoende voedsel zal zijn. Dat komt onder druk te staan door klimaatverandering, toenemende milieudruk en ook de groei van de wereldbevolking. Ook die zorg kan leiden tot de keuze voor biologische landbouw, terwijl anderen juist beweren dat biologische landbouw op termijn niet de groeiende wereldbevolking kan voeden. Voor het groeipotentieel van de biologische landbouw is duidelijkheid hierover nodig.
Er zijn inmiddels meerdere onderzoeken waarin dit in beeld wordt gebracht. Een recente studie (Adrian Muller e.a., 2017) concludeert: alleen maar wereldwijde omschakeling naar biologische landbouw (zonder gelijk ook aanpassing van het voedselsysteem) leidt tot meer landgebruik maar ook tot een lager stikstof-overschot en minder gebruik van pesticiden. Een weloverwogen verandering van het voedselsysteem met daarbinnen omschakeling naar biologische landbouw levert echter wel een duurzame voedselvoorziening voor de wereldbevolking in 2050 op. Daarvoor zijn twee dingen nodig: beperking van de hoeveelheid vee en daarmee het aandeel dierlijke eiwitten in ons dieet, en vergaand terugdringen van de voedselverspilling. In dat scenario:
wordt de veestapel beperkt tot wat nodig is om gewassen die de mens zelf moeilijk kan verteren (met name grassen) om te zetten,
worden geen voedingsgewassen aan dieren gevoerd die de mens zelf kan eten en neemt het areaal met gewassen die direct voor menselijke consumptie zijn relatief toe.
is het aandeel dierlijke producten in ons dieet kleiner dan nu: de ‘eiwit-transitie’ die al op gang begint te komen. We eten in Europa nu dik 50 gram dierlijk eiwit per dag. Een halvering is vanuit voedingsoogpunt probleemloos en levert grond op die voor de efficiëntere plantaardige productie kan worden ingezet. De stikstofbenutting van melkveehouderij is 25 a 35%, terwijl die van akkerbouw 55% is. Die laatste kan ook naar 65 a 75%.
wordt de enorme voedselverspilling teruggedrongen, in essentie door een efficiënter voedselsysteem. Van de noodzaak hiervan is eigenlijk iedereen al overtuigd. De FAO schat dat wereldwijd 30 a 40% van het geproduceerde voedsel nooit op ons bord komt. De verliezen vinden plaats op het veld (oogstverlies), in de keten (opslag) en rond de consumptie (weggegooid voedsel). Wordt die enorme voedselverspilling flink teruggedrongen dan hoeft ook minder te worden geproduceerd.
In dit scenario past een wereldwijde omschakeling naar zo’n 50% naar biologisch probleemloos. 100% biologische landbouw is mogelijk, maar ‘op het scherp van de snede’ wat betreft de stikstofvoorziening.
Hoe zo’n landbouwsysteem er op wereldniveau uit zou moeten zien is overigens met alleen de tegenstelling gangbaar - biologisch onvoldoende in beeld. Per klimaatzone en regio zal er gezocht moeten worden naar een optimalisatie van het landbouwsysteem. Een goed denkmodel daarvoor is dat van ‘ecologische intensivering’ (Pablo Tittonell, 2013). In een recent artikel verbindt Pablo Tittonel dit aan het begrip ‘regeneratieve landbouw’: “Met regeneratieve landbouw kun je prima de wereld voeden” .