2.4 Meer aspecten
Bodemkwaliteit
Door een ruimere gewasrotatie wordt er minder vaak hetzelfde gewas geteeld op een perceel waardoor er minder bodemuitputting is. Verschillende gewassen zijn gevoelig voor verschillende plagen en nemen nutriënten in andere hoeveelheden op. De beworteling van de bodem verschilt ook. De meeste bouwplannen bevatten hoog salderende rooigewassen als aardappel, bieten en bloembollen. Het oogsten (rooien) van deze gewassen veroorzaakt hevige bodemverstoring. Vaak worden deze gewasrotatie verruimd met meer extensievere teelten (rustgewassen) als zomergraan, wintergraan, luzerne, koolzaad, veldboon, gras of gras/klaver, hennep, erwten en lupine. De beworteling van deze gewassen is beter of anders waardoor de bodemstructuur en waterafvoer, wateropslag en vochthuishouding verbetert. Rustgewassen worden gemaaid en niet gerooid, wat de bodem en het bodemleven veel minder verstoord. De wortels van deze gewassen blijven in de bodem achter en dragen bij aan het organische stofgehalte. Daarnaast kan een groot deel van het gewas op het land blijven en worden ondergewerkt. De oogst is vaak op een geschikter moment (eind zomer) dan rooigewassen. Hierdoor kan er onder gunstige omstandigheden (de bodem is droger) geoogst kan worden en de groenbemester kan eerder gezaaid worden. Het is daarmee ook mogelijk om een groenbemester langer en volwaardig te laten groeien. Tot slot binden vlinderbloemigen (bonen, klaver, lupine, luzerne) stikstof uit de lucht in de bodem, waardoor minder bemesting nodig is.
Witte klaver naast aardappelveld (Bron: Stichting Open Boek)
Ziekten en plagen
Door een breder bouwplan is er minder vermeerdering van plagen in de bodem en ook minder verspreiding van een plaag bovengronds. Het bodemleven wordt breder gestimuleerd wat zorgt voor een evenwichtig bodemleven en natuurlijke plaagbestrijding. Door een betere natuurlijke plaagbestrijding is er minder afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen. Aandachtspunt hierbij is dat vlinderbloemigen gevoelig zijn voor luizen.
Hennep (Bron: Stichting Open Boek)
Als er in een intensief bouwplan schade is van het specifieke wortellesieaaltje kan een tussenteelt met afrikaantjes (Tagetes) voor biologische bestrijding worden ingezet. De samenstelling en teelvolgorde van het bouwplan moet zorgvuldig worden gedaan om vermeerdering van plagen te voorkomen. Dit geldt ook voor sommige rustgewassen zoals vlinderbloemigen en hennep. Tegelijkertijd zijn er ook agrariërs met een zodanig breed bouwplan dat dit geen aandachtspunt meer is.
Onkruid
Snel opkomende gewassen zoals gras of tarwe die de grond snel bedekken, kunnen ervoor zorgen dat onkruid minder kans heeft. Ook rotatie met grasland is mogelijk waarbij de grond een jaar (of langer) volledig bedekt is. Dit werkt onkruiddrukkend op het moment dat de grond weer als bouwland in gebruik is. Bij vlinderbloemigen is concurrerend onkruid wel een belangrijk aandachtspunt.
Biodiversiteit
Een bouwplan met meer verschillende gewassen zorgt voor een intensievere beworteling van de bodem en een gevarieerder aanbod van organische stof voor het bodemleven. Hierdoor stimuleert een gevarieerd bouwplan een diverser bodemleven, met name als er ook extensievere teelten of rustgewassen in het bouwplan opgenomen zijn.
Koolzaadveld (Bron: Stichting Open Boek)
Bovengronds draagt een ruimer bouwplan bij aan een grotere diversiteit aan voedsel en schuilmogelijkheden voor insecten, kleine zoogdieren en vogels. Er ontstaat bovendien een grotere continuïteit in de beschikbaarheid van voedsel, schuilmogelijkheden en locaties voor voortplanting voor soorten.
Voor bloembezoekende insecten, zoals bijen en zweefvliegen, kan bouwplanverruiming nuttig zijn indien er bloeiende gewassen in het bouwplan opgenomen worden die nectar en stuifmeel produceren zoals koolzaad of veldboon. De effecten op insecten en met name vogels zijn mede afhankelijk van het type gewas en van de timing van de oogst ten opzichte van de levenscyclus van dieren. Zo bieden gewassen die relatief laat geoogst worden meer tijd voor vogels die in het gewas broeden om hun jongen groot te brengen. De winst voor de bovengrondse biodiversiteit is vooral groter als de nabije omgeving een grotere gewasdiversiteit groter heeft, zodat er op landschapsschaal variatie aan leefgebied ontstaat.