3.1 Introductie
Wanneer je beter naar een schep grond kijkt zie je al snel dat er meer in de bodem zit dan enkel zand- en kleikorrels. Grond, of beter bodem, bestaat uit een combinatie van minerale deeltjes, die aan elkaar geklonterd zijn met behulp van dood en levend organisch materiaal en waar allerlei processen plaatsvinden. Bodem bestaat uit fysische, chemische en biologische onderdelen, die samen een complexe bodem vormen. Bodems geven houvast voor planten om in te groeien en een leefomgeving voor allerlei organismen. Planten nemen voedingsstoffen en water op uit de bodem, en laten organisch materiaal achter in de bodem als ze dood gaan of hun blad laten vallen. Er zijn dus complexe interacties tussen deze fysische, chemische en biologische eigenschappen, die ook weer beïnvloed worden door de omgevingsfactoren en het gebruik door de mens. Deze fysische, chemische en biologische factoren worden in meer detail in Hoofdstuk 3 beschreven. Daarnaast hebben omgevingsfactoren invloed op de bodem, bijvoorbeeld temperatuur en neerslag (3.2). In deze bodems leven ook veel organismen, die in Paragraaf 3.4, en Hoofdstuk 4 worden beschreven.
Grofweg zijn er in Nederland 2 bodemgroepen te vinden. De minerale bodems en de organische bodems. Organische bodems bestaan voor het grootste deel (30-60%) uit plantaardig materiaal en zijn bijvoorbeeld laagveenbodems in het veenweidegebied in midden-Nederland. In dit handboek richten we ons op minerale bodems (in Nederland). Minerale bodems bestaan voor het grootste deel uit minerale deeltjes, deze klei- of zanddeeltjes zijn door eeuwenoude of soms meer recente geologische processen, zoals bijvoorbeeld erosie gevormd, met rivieren of de zee mee naar Nederland gekomen, en bij overstroming weer afgezet.