Bessenbladwesp

De volwassen bessenbladwesp is geel van kleur met zwarte vleugels en een zwarte kop. Hij is ongeveer 6 mm lang. Hij legt zijn eieren in een soort kralensnoer langs de hoofdnerven aan de onderkant van het blad.

De eieren zijn langwerpig, 1 mm lang en bleek groenwit van kleur. De jonge larven (bastaardrupsen) zijn ongeveer 2 cm lang, groen van kleur met een zwarte kop en vele zwarte wratten op hun segmenten, waaraan ze duidelijke te herkennen zijn.

De eerste aantasting wordt meestal onderin de struik zichtbaar door het vallen van gaten in de bladeren. Bij verder gevorderde aantasting is steeds meer blad verdwenen en zijn de rupsen door heel de struik te vinden. De nerven laten ze ongemoeid.

De prepop is bleekgeel van kleur. Het eerste en laatste segment zijn iets oranje gekleurd en de kop is wit. Kruisbes is het meest gevoelig, maar ook in rode en witte bes kan onder overkappingen zware aantasting voorkomen. In zwarte bes wordt de bessenglasvlinder nauwelijks aangetroffen.

De bessenbladwesp heeft twee generaties per jaar en in warme zomers zijn drie generaties mogelijk (in kassen wel vier). Hij overwintert als larve in een cocon in de grond.

In het voorjaar verpoppen de larven en vanaf eind maart tot begin mei komen de volwassen wespen tevoorschijn.

Na paring legt het vrouwtje 50 tot 100 eieren in rijtjes bovenop de hoofdnerven aan de onderkant van het blad. Ze doet dit vooral onderin de struik. Afhankelijk van de temperatuur ontwikkelen de eieren in 8 tot 14 dagen tot larven die de aantasting veroorzaken. Ze kunnen bessenstruiken volledig kaalvreten.

Na drie (mannetjes) of vier (vrouwtjes) vervellingen bereiken ze het laatste larvale (prepop) stadium. De zwarte stippen zijn dan verdwenen en de larven hebben een bleekgele kleur. In dit stadium veroorzaken ze geen vraatschade meer. Deze prepoppen laten zich op de grond vallen en vormen in de grond een donkerbruine ovale cocon, ongeveer 1 cm lang.

In ongeveer 1 week verpoppen ze en komen de volwassen bladwespen te voorschijn. Die brengen weer een nieuwe generatie groot. In augustus/september dalen de prepoppen van de laatste generatie van dat jaar af naar de grond en overwinteren in een cocon.

Een maatregel die het verpoppen in de grond tegengaat is het leggen van gronddoek rondom de struiken.

Verder is een goede waarneming erg belangrijk om op tijd een bestrijding te kunnen uitvoeren. Pas wanneer het prepopstadium van de eerste larven is bereikt, is bespuiting zinvol. Alle aanwezige larvale stadia worden dan bestreden.

Informatie over de beschikbare middelen is te vinden in de gewasbeschermingsgids van de PD.